6302. En Israël zei tot Jozef: Zie, ik, ik sterf; dat dit de doorvatting betekent van het geestelijk goede uit het innerlijk hemelse ten aanzien van het nieuwe leven en ten aanzien van het einde van de uitbeelding, staat vast uit de betekenis van zeggen, namelijk doorvatten, nr. 6220;
uit de uitbeelding van Israël, namelijk het geestelijk goede, nr. 6225;
uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877;
en uit de betekenis van sterven, namelijk de wederopwekking tot het leven, nrs. 3498, 3505, 4618, 4621, 6036, 6221;
en dat het eveneens het einde van de vorige uitbeelding is, nrs. 3253, 3259, 3276, dit einde wordt hier ook met sterven aangeduid, want wanneer iemand sterft die iets van de Kerk had uitgebeeld, dan volgt een ander op die de uitbeelding in haar orde voortzet; zo werd dus nadat Abraham gestorven was, het uitbeeldende in haar orde voortgezet door Izaäk en daarna in Jakob en na hem in diens zonen; hetzelfde volgde nadat Mozes was gestorven, het uitbeeldende in Jozua op en daarna in de Richteren in volgorde, tot aan de Koningen enzovoort.