De obras de Swedenborg

 

Ware Christelijke Religie #735

Estudiar este pasaje

  
/ 853  
  

735. Daarna richtte de engel zich tot diegenen die zich van de vreugden des hemels en van de eeuwige gelukzaligheid de volgende voorstelling hadden gevormd: namelijk, dat die bestonden uit het houden van feestmaaltijden met Abraham, Izaäk en Jakob, gevolgd door banketten, spelen en schouwspelen en daarna weer feestmaaltijden en zo tot in eeuwigheid. Hij zei tot hen: ‘Volgt mij en ik zal u in de gelukzaligheden van uw vreugden brengen.’ Hij leidde hen via een bosschage naar een open plek die bevloerd was met planken. Hierop stonden tafels: vijftien aan de ene zijde en vijftien aan de andere. Ze vroegen waarom er zoveel tafels stonden en de engel antwoordde: ‘De eerste tafel is die van Abraham, de tweede die van Izaäk, de derde die van Jakob, en naast deze, in volgorde, de tafels van de twaalf apostelen.’ Aan de andere zijde stonden evenveel tafels voor hun echtgenoten; de eerste drie voor Sarah, de vrouw van Abraham, Rebecca, de vrouw van Izaäk, en Leah en Rachel, de vrouwen van Jakob. De andere twaalf waren voor de vrouwen van de apostelen. Na enkele ogenblikken verschenen de tafels met spijzen gevuld en de kleine ruimten tussen de schotels waren versierd met kleine piramiden van suikerwerk. Zij, die aan het banket zouden deelnemen, stonden rondom de tafels in afwachting van de degenen die aan het hoofd zouden plaats nemen. Na enkele ogenblikken zag men een stoet binnenkomen in volgorde, van Abraham af tot de laatste van de apostelen. Ieder liep direct op zijn tafel toe en liet zich aan het hoofd daarvan op een rustbank neer. Toen men daarop had plaats genomen zeiden ze tot hen die rondom stonden: ‘Komt ook met ons aanzitten.’ De mannen zaten toen aan met deze patriarchen, en de vrouwen met hun echtgenoten, en ze aten en dronken in blijdschap en met verering. Na de maaltijd gingen deze vaders heen en toen werden spelen gehouden, dansen van meisjes en jongemannen, en daarna werden schouwspelen opgevoerd. Toen deze geëindigd waren, werden ze opnieuw tot feestmalen uitgenodigd, maar nu zo, dat ze de eerste dag met Abraham zouden eten, de tweede dag met Izaäk, de derde met Jakob, de vierde met Petrus, de vijfde met Jacobus, de zesde met Johannes, de zevende met Paulus, en met de overigen in volgorde tot aan de vijftiende dag, en vanaf die dag zouden ze de feestmalen hervatten in soortgelijke orde maar met verandering van de zitplaatsen, en zo tot in eeuwigheid. Vervolgens riep de engel de mannen van zijn groep samen en zei: ‘Al degenen die u aan de tafels zag zitten, zijn in een dergelijk inbeeldend denken over de vreugden des hemels en de daaruit voortvloeiende eeuwige gelukzaligheid geweest, als u. Opdat zij de ijdelheden van hun voorstellingen inzien en daarvan afgebracht worden, werden dergelijke feestscčnes ingesteld en uit de Heer toegestaan. De hoofdpersonen die u aan het hoofd van elke tafel zag zitten, waren oude mannen die een rol speelden, de meesten van hen uit het boerenvolk, met statige baarden en een bepaalde trots door een zekere welstand boven de anderen. Er was hun de fantasie bijgebracht dat zij deze aartsvaders en apostelen waren. Maar volgt mij nu naar de uitgang van dit feestterrein.’ Ze volgden hem en zagen vijftig personen hier en vijftig daar, die hun magen tot walging toe overladen hadden. Ze verlangden terug te keren tot de vertrouwde dingen van hun huizen, sommigen tot hun ambten, en anderen tot hun zaken of werken. Maar velen werden door de wachters van het bos tegengehouden en ondervraagd over de dagen die ze met feestmalen hadden doorgebracht, en of ze nog met Petrus en Paulus aan tafel gegeten hadden. Er werd hun gezegd dat als ze eerder weg zouden gaan, dit, omdat het onbehoorlijk was, hun tot schande zou worden aangerekend. Maar de meesten gaven als antwoord: ‘We zijn verzadigd van onze vreugden, de maaltijden zijn voor ons smakeloos geworden en onze smaak is verdwenen, onze magen walgen van deze dingen en we kunnen ze zelfs niet meer aanraken. We hebben enige dagen en nachten in deze zwelgerij doorgebracht daarom vragen we u dringend om ons hieruit te laten’. Toen ze eruit waren gelaten, vluchtten ze buiten adem en in draf naar huis. Hierna riep de engel de mannen van zijn groep samen en leerde hun onderweg het volgende over de hemel: ‘In de hemel zijn evenzeer spijzen en dranken als in de wereld, en ook feesten en feestmalen; en bij de voornaamste personen daar staan tafels waarop uitgezochte spijzen, lekkernijen en rijke schotels liggen, waardoor hun gemoed verblijd en verkwikt wordt. Ook zijn daar spelen en schouwspelen; er zijn concerten en gezangen en wel alle in de hoogste volmaaktheid. Dergelijke dingen strekken hun ook tot vreugde, maar niet tot gelukzaligheid; deze moet in de vreugde liggen en vandaar uit de vreugde voortkomen. De gelukzaligheid in de vreugden maakt, dat ze vreugden zijn, het maakt ze rijk en ondersteunt ze opdat ze niet hun waarde verliezen en versmaad worden. Deze gelukzaligheid valt ieder ten deel door het nut in zijn functie. Er is in de aandoening van de wil van iedere engel een verborgen neiging die het gemoed aandrijft om iets te doen; daardoor vindt het gemoed kalmte en voldoening. Deze voldoening en kalmte maken de staat van het gemoed ontvankelijk voor de liefde tot het nut uit de Heer. Uit de opneming ervan komt de hemelse gelukzaligheid voort, wat het leven van die vreugden is. De hemelse spijs is in haar wezen ook niets anders dan liefde, wijsheid en nut tezamen; dat wil zeggen: nut door wijsheid vanuit liefde. Daarom wordt aan eenieder in de hemel spijs voor het lichaam gegeven overeenkomstig het nut dat hij betracht; een overvloedige spijs voor hen die in een uitnemend nut zijn, een minder overdadig, maar van de fijnste smaak voor hen die in een nut van een middelste graad zijn, en een geringe voor hen die een gering nut vervullen, maar in het geheel geen voor de luiaards’.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

De obras de Swedenborg

 

Echtelijke Liefde #6

Estudiar este pasaje

  
/ 535  
  

6. Hierna sprak de engel tot degenen die zichzelf over de hemelse vreugden en over de eeuwige gelukzaligheid misleid hadden; zij waren van mening dat deze bestonden uit het houden van feestmalen met Abraham, Izaäk en Jakob, waarna spelen en schouwspelen volgden en dan weer opnieuw feestmalen en zo door tot in het eeuwige.

Tot hen zei de engel: ‘Volgt mij en ik zal u binnenleiden in de gelukzaligheden van uw vreugden’; en hij leidde hen door een bos, tot aan een vlakke open plaats waar vlonders lagen waarop tafels waren gezet, vijftien aan de ene en vijftien aan de andere kant.

Ze vroegen: ‘Waarom zoveel tafels?’

De engel antwoordde: ‘De eerste tafel is van Abraham, de tweede van Izaäk, de derde van Jakob en daarnaast in volgorde staan de tafels van de apostelen, aan de andere zijde een gelijk aantal tafels voor hun echtgenoten; de eerste drie tafels zijn van Sarah, de echtgenote van Abraham, van Rebekka, de echtgenote van Izaäk, en van Lea en Rachel, de echtgenoten van Jakob en de twaalf overige zijn van de echtgenoten van de twaalf apostelen. ’

Na een kort oponthoud verschenen al die tafels vol met gerechten, de kleine ruimten ertussen waren versierd met kleine piramiden waarin versnaperingen zaten; de gasten stonden rondom de tafels in afwachting van hun gastheren.

Na enig wachten zag men hen binnenkomen in volgorde van waardigheid, van Abraham tot de laatste van de apostelen; terstond liep ieder naar zijn tafel en ging daar zitten aan het hoofd van een rustbank; daar vandaan zeiden zij tot de omstanders: ‘Komt bij ons aan tafel. ’

En zo vond dit plaats, de mannen met de aartsvaders en de vrouwen met hun echtgenoten en zij aten en dronken blijmoedig en met eerbied.

Na de maaltijd gingen de aartsvaders heen en toen werden spelen gehouden, reidansen van maagden en jongelingen en daarna schouwspelen; na afloop werden zij opnieuw tot een feestmaal uitgenodigd, maar met dien verstande dat zij de eerste dag zouden eten met Abraham, de tweede met Izaäk, de derde met Jakob, de vierde met Petrus, de vijfde met Jakobus, de zesde met Johannes, de zevende met Paulus en met de overigen in volgorde tot aan de vijftiende dag toe en van daar af zou men in dezelfde volgorde de maaltijden opnieuw beginnen door van zitplaats te veranderen en zo tot in het eeuwige.

Hierop riep de engel de mannen van zijn groep samen en zei tot hen: ‘Al degenen die u aan de tafels heeft gezien zijn in eenzelfde soort inbeelding geweest over de hemelse vreugden, en de daaruit eeuwig voortvloeiende gelukzaligheid, als u.

Daarom worden door dergelijke feestmalen eigenlijk scènes opgevoerd en door de Heer toegelaten opdat zij de onjuistheden van hun voorstellingen mogen zien en daarvan mogen worden afgebracht; de mannen die u aan het hoofd van de tafels hebt gezien, waren vermomde grijsaards, merendeels uit het boerenvolk die vanwege een zekere welgesteldheid meer zelfingenomen waren dan de overigen; over hen werd de fantasie gebracht dat zij de aartsvaders waren.

Maar volgt mij nu op de wegen die van dit feestterrein uitgaan. ’

En zij volgden hem en zagen er vijftig hier en vijftig daar, die hun buiken hadden volgepropt tot aan walging toe; sommigen verlangden terug te keren tot hun huiselijke beslommeringen, sommigen tot hun ambt, anderen tot hun bedrijf en weer anderen tot hun werk; maar velen werden door de bewakers van het bos tegengehouden en gevraagd naar de tijd van de feestelijkheden en of ze nog met Petrus en Paulus aan tafel hadden gegeten en indien ze eerder waren heengegaan, alvorens dat gedaan te hebben, dat onbehoorlijk zou zijn geweest en hun tot schande zou strekken.

Maar de meesten antwoordden: ‘Wij zijn onze vreugden zat; de spijzen zijn ons smakeloos geworden en het aroma flauw; onze maag walgt ervan, we kunnen het zelfs niet verdragen er iets van te proeven; we hebben ettelijke dagen en nachten in deze zwelgerij doorgebracht en verzoeken nu dringend om vrijgelaten te worden. ’

Na te zijn bevrijd vluchtten zij, op een draf, snakkend naar adem, naar huis.

Hierna riep de engel de mannen van het gezelschap samen en onderwees hen onderweg in de dingen van de hemel: ‘In de hemel zijn evenzeer, net als in de wereld, spijzen en dranken, er zijn feestelijkheden en feestmalen en bij de meer voorname mensen zijn er tafels met kostelijke feestgerechten en lekkernijen en verrukkelijke schotels, waardoor het gemoed wordt opgevrolijkt en verkwikt.

Er zijn eveneens spelen en schouwspelen en concerten en zanguitvoeringen en al deze dingen tot in de hoogste volmaaktheid; zulke dingen schenken hun ook vreugde, maar geen gelukzaligheid; dit laatste moet in de vreugden zijn en daaruit ontstaan; de gelukzaligheid in de vreugden maakt dat de vreugden echte vreugden zijn; zij maakt die rijker en houdt ze ervan af om goedkoop te worden of dat ze gaan tegenstaan; en deze gelukzaligheid heeft ieder krachtens de uitoefening van het nut in zijn functie.

In de aandoening van de wil van elke engel ligt een bepaalde neiging verscholen die het gemoed daartoe lokt om iets te doen; hierdoor schenkt het gemoed zichzelf kalmte en voldoening; deze voldoening en die kalmte maken de staat van het gemoed ontvankelijk voor de liefde van het nut vanuit de Heer; en uit de opname van deze liefde volgt de hemelse gelukzaligheid, die het leven is van de eerder vermelde vreugden.

De hemelse spijs is in wezen ook niet iets anders dan de liefde, de wijsheid en het nut samen, dat wil zeggen, het nut door de wijsheid vanuit de liefde; vandaar wordt aan eenieder in de hemel spijs gegeven voor het lichaam, volgens het nut dat betracht wordt: een weelderige spijs voor hen die in een uitmuntend nut zijn, een middelmatige, maar wel van uitgezochte smaak, voor hen die in het nut van de middelste graad zijn en een geringe spijs voor hen die in een gering nut zijn, maar er is niets voor de luiaard. ’

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl