5937. En Farao zei tot Jozef; dat dit de doorvatting betekent van het natuurlijke vanuit het innerlijk hemelse, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het doorvatten, waarover meermalen eerder; uit de uitbeelding van Farao, namelijk het natuurlijke in het algemeen, nrs. 5160, 5799;

en uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijk hemelse, nrs. 5869, 5877; omdat het hemelse dat Jozef uitbeeldt, innerlijk is en het natuurlijke dat Farao uitbeeldt, uiterlijk is, is daarom het doorvatten van het natuurlijke vanuit het innerlijk hemelse; alle doorvatting immers is vanuit het innerlijke; nooit is er enige doorvatting van het innerlijke vanuit het uiterlijke; waarvandaan immers de invloeiing is, daarvandaan is de doorvatting. Wat doorvatten is dat zo vaak wordt genoemd, moet hier in het kort worden gezegd; bij elk mens is het vermogen om te doorvatten of iets zo is ofwel niet zo is; het vermogen om van binnen in zichzelf of in zijn gemoed te concluderen, maakt dat de zaak wordt doorvat; dit vermogen is nooit bestaanbaar tenzij er invloeiing vanuit de geestelijke wereld is; in deze gave munt de ene mens boven de andere uit; zij die minder uitmunten, zijn diegenen die slechts weinig binnen in zich of in hun gemoed concluderen en dan doorvatten, maar die zeggen dat iets zo is omdat anderen in wie zij geloof hebben, dat zo gezegd hebben; maar zij die meer uitmunten, zijn diegenen die niet vanuit anderen maar vanuit zich zien dat iets zo is; toch is de doorvatting die bij elk mens is, er een in wereldse dingen, niet echter heden ten dage bij iemand in geestelijke dingen; de oorzaak hiervan is deze dat het geestelijke dat invloeit en de doorvatting maakt, verduisterd en bijna uitgeblust is door de verkwikkingen van de liefde van de wereld en van zich; daarom bekommeren zij zich ook niet om de geestelijke dingen dan alleen voor zover uit plicht en gewoonte; indien de vrees vanuit de plicht en de verkwikking vanuit gewoonte werd weggenomen, zouden zij die dingen afwijzen, verafschuwen, ja zelfs loochenen; om geestelijke dingen te kunnen doorvatten, moet men in de aandoening van het ware vanuit het goede zijn en aanhoudend verlangen de ware dingen te weten; vandaar wordt iemands verstandelijke verlicht en wanneer het verstandelijke is verlicht, wordt het hem gegeven van binnen in zich te doorvatten; maar degene die niet in de aandoening van het ware is, weet dat, waarvan hij weet dat het zo is, uit de leerstellingen van de Kerk waaraan hij geloof hecht en omdat een priester, een presbyter of een monnik heeft gezegd dat iets zo is. Hieruit kan vaststaan wat doorvatten is en dat dit bestaat in de wereldse, maar niet in geestelijke dingen; wat nog hieruit blijkt dat eenieder blijft in het dogma waarin hij geboren is, ook zij die als joden zijn geboren, en ook diegenen die buiten de Kerk zijn, hoewel zij binnen haar leven; en eveneens zouden degenen die in een ketterij zijn, indien hun de eigenlijke ware dingen zelf werden gezegd en die eveneens werd bevestigd, toch niet in het minst doorvatten dat het ware dingen zijn, zij zouden aan hen als valse dingen verschijnen.

121. Faith separate from love or charity is like the light of winter, in which all things on earth are torpid, and no harvests, fruits, or flowers, are produced; but faith with love or charity is like the light of spring and summer, in which all things flourish and are produced (n. 2231, 3146, 3412-3413). The wintry light of faith separate from charity is changed into dense darkness when light from heaven flows in; and they who are in that faith then come into blindness and stupidity (n. 3412-3413).

They who separate faith from charity, in doctrine and life, are in darkness, thus in ignorance of truth, and in falsities, for these are darkness (n. 9186). They cast themselves into falsities, and into evils thence (n. 3325, 8094). The errors and falsities into which they cast themselves (n. 4721, 4730, 4776, 4783, 4925, 7779, 8313, 8765, 9224). The Word is shut to them (n. 3773, 4783, 8780). They do not see or attend to all those things which the Lord so often spoke concerning love and charity, and concerning their fruits, or goods in act, concerning which (n. 1017, 3416). Neither do they know what good is, nor thus what celestial love is, nor what charity is (n. 2517, 3603, 4136, 9995).

Faith separate from charity is no faith (n. 654, 724, 1162, 1176, 2049, 2116, 2343, 2349, 2417, 3849, 3868, 6348, 7039, 7342, 9783). Such a faith perishes in the other life (n. 2228, 5820). When faith alone is assumed as a principle, truths are contaminated by the falsity of the principle (n. 2335). Such persons do not suffer themselves to be persuaded, because it is against their principle (n. 2385). Doctrinals concerning faith alone destroy charity (n. 6353, 8094). They who separate faith from charity were represented by Cain, by Ham, by Reuben, by the firstborn of the Egyptians, and by the Philistines (n. 3325, 7097, 7317, 8093).

They who make faith alone saving, excuse a life of evil, and they who are in a life of evil have no faith, because they have no charity (n. 3865, 7766, 7778, 7790, 7950, 8094). They are inwardly in the falsities of their own evil, although they do not know it (n. 7790, 7950). Therefore good cannot be conjoined with them (n. 8981, 8983). In the other life they are against good, and against those who are in good (n. 7097, 7127, 7317, 7502, 7545, 8096, 8313). Those who are simple in heart and yet wise, know what the good of life is, thus what charity is, but not what faith separate is (n. 4741, 4754).

All things of the church have relation to good and truth, consequently to charity and faith (n. 7752-7754). The church is not with man before truths are implanted in his life, and thus become the good of charity (n. 3310). Charity constitutes the church, and not faith separate from charity (n. 809, 916, 1798-1799, 1834, 1844). The internal of the church is charity (n. 1799, 7755). Hence there is no church where there is no charity (n. 4766, 5826). The church would be one if all were regarded from charity, although men might differ as to the doctrinals of faith and the rituals of worship (n. 1285[1-3], 1316, 1798-1799, 1834, 1844, 2385, 2982, 3267, 3451). How much of good would be in the church if charity were regarded in the first place, and faith in the second (n. 6269, 6272). Every church begins from charity, but in process of time turns aside to faith, and at length to faith alone (n. 1834-1835, 2231, 4683, 8094). There is no faith at the last time of the church, because there is no charity (n. 1843). The worship of the Lord consists in a life of charity (n. 8254, 8256) The quality of the worship is according to the quality of the charity (n. 2190). The men of the external church have an internal if they are in charity (n. 1100, 1102, 1151, 1153). The doctrine of the ancient churches was the doctrine of life, which is the doctrine of charity, and not the doctrine of faith separate (n. 2385, 2417, 3419-3420, 4844, 6628, 7259-7262).

The Lord inseminates and implants truth in the good of charity when he regenerates man (n. 2063, 2189, 3310). Otherwise the seed, which is the truth of faith, cannot take root (n. 880). Then goods and truths increase, according to the quality and quantity of the charity received (n. 1016). The light of a regenerate person is not from faith, but from charity by faith (n. 854). The truths of faith, when man is regenerated, enter with the delight of affection, because he loves to do them, and they are reproduced with the same affection, because they cohere (n. 2484, 2487, 3040, 3066, 3074, 3336, 4018, 5893).

They who live in love to the Lord, and in charity towards the neighbor, lose nothing to eternity, because they are conjoined to the Lord; but it is otherwise with those who are in separate faith (n. 7506-7507). Man remains such as is his life of charity, not such as his faith separate (n. 8256). All the states of delight of those who have lived in charity, return in the other life, and are increased immensely (n. 823). Heavenly blessedness flows from the Lord into charity, because into the very life of man; but not into faith without charity (n. 2363). In heaven all are regarded from charity, and none from faith separate (n. 1258, 1394). All are associated in the heavens according to their loves (n. 7085). No one is admitted into heaven by thinking, but by willing good (n. 2401, 3459). Unless doing good is conjoined with willing good and with thinking good, there is no salvation, neither any conjunction of the internal man with the external (n. 3987). The Lord, and faith in Him, are received by no others in the other life, than those who are in charity (n. 2343).

Good is in the perpetual desire and consequent endeavor of conjoining itself with truths, and charity with faith (n. 9206-9207, 9495). The good of charity acknowledges its own truth of faith, and the truth of faith its own good of charity (n. 2429, 3101-3102, 3161, 3179-3180, 4358, 5807, 5835, 9637). Hence there is a conjunction of the truth of faith and the good of charity, concerning which (n. 3834, 4096-4097, 4301, 4345, 4353, 4364, 4368, 5365, 7623-7627, 7752-7762, 8530, 9258, 10555). Their conjunction is like a marriage (n. 1904, 2173, 2508). The law of marriage is that two be one, according to the Word of the Lord (n. 10130, 10168-10169). So also faith and charity (n. 1094, 2173, 2503). Therefore faith which is faith, is, as to its essence, charity (n. 2228, 2839, 3180, 9783). As good is the esse of a thing, and truth the existere thence, so also is charity the esse of the church, and faith the existere thence (n. 3409, 3180, 4574, 5002, 9145). The truth of faith lives from the good of charity, thus a life according to the truths of faith is charity (n. 1589, 1947, 2571, 4070, 4096-4097, 4736, 4757, 4884, 5147, 5928, 9154, 9667, 9841, 10729). Faith cannot be given but in charity, and if not in charity, there is not good in faith (n. 2261, 4368). Faith does not live with man when he only knows and thinks the things of faith, but when he wills them, and from will does them (n. 9224).

There is no salvation by faith, but by a life according to the truths of faith, which life is charity (n. 379, 389, 2228, 4663, 4721). They are saved who think from the doctrine of the church that faith alone saves, if they do what is just for the sake of justice, and good for the sake of good, for thus they are still in charity (n. 2442, 3242, 3459, 3463, 7506-7507). If a mere cogitative faith could save, all would be saved (n. 2361, 10659). Charity constitutes heaven with man, and not faith without it (n. 3513, 3584, 3815, 9832, 10714-10715, 10721, 10724). In heaven all are regarded from charity, and not from faith (n. 1258, 1394, 2361, 4802). The conjunction of the Lord with man is not by faith, but by a life according to the truths of faith (n. 9380, 10143, 10153, 10310, 10578, 10645, 10648). The Lord is the tree of life, the goods of charity the fruits, and faith the leaves (n. 3427, 9337). Faith is the "lesser luminary," and good the "larger luminary" (n. 30-38).

The angels of the Lord's celestial kingdom do not know what faith is, so that they do not even name it, but the angels of the Lord's spiritual kingdom speak of faith, because they reason concerning truths (n. 202-203, 337, 2715, 3246, 4448, 9166, 10786). The angels of the Lord's celestial kingdom say only yea, yea or nay, nay, but the angels of the Lord's spiritual kingdom reason whether it be so or not so, when there is discourse concerning spiritual truths, which are of faith (n. 2715, 3246, 4448, 9166, 10786), where the Lord's words are explained:

Let your discourse be yea, yea, nay, nay; what is beyond these is from evil (Matt. 5:37).

The reason why the celestial angels are such, is, because they admit the truths of faith immediately into their lives, and do not deposit them first in the memory, as the spiritual angels do; and hence the celestial angels are in the perception of all things of faith (n. 202, 585, 597, 607, 784 1 121, 1387, 1398, 1442, 1919, 5113, 5897, 6367, 7680, 7877, 8521, 8780, 9936, 9995, 10124).

Trust or confidence, which in an eminent sense is called saving faith, is given with those only who are in good as to life, consequently with those who are in charity (n. 2982, 4352, 4683, 4689, 7762, 8240, 9239-9245). Few know what that confidence is (n. 3868, 4352).

What difference there is between believing those things which are from God, and believing in God (n. 9239, 9243). It is one thing to know, another to acknowledge, and another to have faith (n. 896, 4319, 5664). There are scientifics of faith, rationals of faith and spirituals of faith (n. 2504, 8078). The first thing is the acknowledgment of the Lord (n. 10083). All that flows in with man from the Lord is good (n. 1614, 2016, 2751, 2882-2883, 2891-2892,2904, 6193, 7643, 9128).

There is a persuasive faith, which nevertheless is not faith (n. 2343, 2682, 2689, 3427, 3865, 8148).

It appears from various reasonings as though faith were prior to charity, but this is a fallacy (n. 3324). It may be known from the light of reason, that good, consequently charity, is in the first place, and truth, consequently faith, in the second (n. 3324-6273). Good, or charity, is actually in the first place, or is the first of the church, and truth, or faith, is in the second place, or is the second of the church, although it appears otherwise (n. 3324-3325, 3330, 3336, 3494, 3539, 3548, 3556, 3570, 3576, 3603, 3701, 3995, 4337, 4601, 4925-4926, 4928, 4930, 5351, 6256, 6269, 6272-6273, 8042, 8080, 10110). The ancients disputed concerning the first or primogeniture of the church, whether it be faith or whether it be charity (n. 367[1-2], 2435, 3324).

5113. 'And behold, a vine before me' means the understanding part. This is clear from the meaning of 'a vine' as the understanding part of the mind as it exists in the spiritual Church, dealt with below. Because 'the cupbearer' means the sensory powers that are subject to the understanding part, and because the subject here is the flow of the understanding into the sensory powers subordinate to it, there appeared in the dream therefore a vine with shoots, blossom, clusters, and grapes, which are used to describe its flow into those powers and the rebirth of them. With regard to the understanding part as it exists in the spiritual Church, it should be recognized that when that Church is the subject in the Word, its understanding is in many instances dealt with too, for the reason that it is the understanding part which is regenerated and made the Church in the case of one belonging to that Church.

[2] There are in general two Churches - the celestial and the spiritual. The celestial Church exists with the person in whom the will part of the mind can be regenerated or made the Church, whereas the spiritual Church exists with one in whom, as stated, solely the understanding part can be regenerated. The Most Ancient Church before the Flood was a celestial one because there existed with those who belonged to it some degree of wholeness in the will part, whereas the Ancient Church after the Flood was a spiritual one because among those who belonged to it no degree of wholeness existed in the will part, only in the understanding part. This explains why, when the spiritual Church is dealt with in the Word, its understanding is dealt with in many instances too. Regarding these Churches, see 640, 641, 765, 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 1555, 2124, 2256, 2669, 4328, 4493. As regards its being the understanding part that is regenerated in the case of those who belong to the spiritual Church, this may also be recognized from the fact that the member of that Church does not have any good from which he may perceive truth, as those who belonged to the celestial Church had. Rather, he must first learn the truth of faith and absorb it into his understanding, and so come to recognize with the aid of truth what good is. Once truth enables him to recognize what good is, he can think about it, then desire it, and at length put it into practice, in which case he now has a new will formed by the Lord in the understanding part of his mind. The Lord then uses this to raise the spiritual man up to heaven, though evil still remains in the will that is properly his own, which at this point is miraculously set aside. This is accomplished by a higher power which withholds him from evil and maintains him in good.

[3] In the case of the member of the celestial Church however the will part was regenerated. From earliest childhood he was absorbing the good of charity, and once he could see with perception what that good was, he was led on to perceive what love to the Lord was. Consequently all the truths of faith were seen by him in his understanding as if in a mirror. His understanding and will formed one complete mind; for those truths enabled him to perceive in his understanding that which existed as a desire in his will. This is what the wholeness of that first human being consisted in, by whom the celestial Church is meant.

[4] As regards 'the vine' meaning the understanding part in the case of the spiritual Church, this is clear from many other places in the Word, as in Jeremiah,

What have you to do with the way to Egypt, to drink the waters of Shihor? Or what have you to do with the way to Assyria, to drink the waters of the River? Yet I have planted you as a wholly choice vine, a seed of truth. How therefore have you turned from Me into the degenerate branches of a strange vine? Jeremiah 2:18, 21.

This refers to Israel, which means the spiritual Church, 3654, 4286. 'Egypt' and 'the waters of Shihor' stand for factual knowledge which leads to perversion, 1164, 1165, 1186, 1462; 'Assyria' and 'the waters of the River' stand for reasoning based on this, that is, on factual knowledge, against the good of life and the truth of faith, 119, 1186. 'A choice vine' stands for the member of the spiritual Church, who is called 'a vine' because of his understanding, while 'the degenerate branches of a strange vine' stands for someone belonging to the perverted Church.

[5] In Ezekiel,

A riddle and a parable about the house of Israel. A great eagle took some of the seed of the land and planted it in a seed field. It sprouted and became a spreading vine, low in height, so that its branches turned towards him and its roots were under him. So it became a vine which brought forth branches and sent out shoots towards the eagle. This vine directed its roots and sent its branches towards him in a good field by many waters. It was planted to produce a branch, that it might be a magnificent vine. Ezekiel 17:1, 3, 5-8.

An eagle' stands for rational thought, 3901,'the seed of the land' for truth known to the Church, 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373. Its becoming 'a spreading vine' and 'a magnificent vine' stands for becoming a spiritual Church, which is called 'a vine' because wine is obtained from it - 'wine' meaning spiritual good or the good of charity, the source of the truth of faith implanted in the understanding part.

[6] In the same prophet,

Your mother was like a vine in your likeness, planted beside the waters, fruitful, and made full of branches by reason of many waters. Consequently it had strong rods as sceptres for those who had dominion, and its stature rose up among entangled boughs, so that it was seen in its height amid the multitude of its branches. Ezekiel 19:10-11.

This too refers to Israel, by whom the spiritual Church is meant, which Church is compared to 'a vine' for a similar reason to that mentioned immediately above. It is a description of its derivatives even to the final ones in the natural man, that is to say, even to factual knowledge based on sensory impressions, meant by 'entangled boughs', 2831.

[7] In Hosea,

I will be as the dew of Israel. His branches will go out, and his beauty will be like the olive's, and his odour like that of Lebanon. Those dwelling in its shadow will turn back, they will quicken the grain and will blossom as the vine; the memory of it will be as the wine of Lebanon. O Ephraim, what have I to do any more with idols? Hosea 14:5-8.

'Israel' stands for the spiritual Church, the blossoming of which is compared to 'the vine', and the memory of it to 'the wine of Lebanon', because of the good of faith when that good has been implanted in the understanding part. 'Ephraim' means the understanding part as it exists in the spiritual Church, 3969.

[8] In Zechariah,

The remnant of the people will be the seed of peace; the vine will give its fruit, and the land will give its increase, and the heavens will give their dew. Zechariah 8:11-12.

'The remnant of the people' stands for truths stored away by the Lord within the interior man, 468, 530, 560, 561, 660, 798, 1050, 1738, 1906, 2284. 'The seed of peace' stands for good there, 'the vine' for the understanding part.

[9] In Malachi,

I will rebuke the devourer for you, so that he does not ruin for you the fruit of the land, nor will the vine in the field fail you. Malachi 3:11-12.

'The vine' stands for the understanding part. The expression 'a vine that does not fail' is used when the understanding part is not left bereft of the truths and goods of faith; on the other hand 'an empty vine' is used when falsities exist there together with derivative evils, as in Hosea,

Israel is an empty vine, it bears fruit like itself. Hosea 10:1.

[10] In Moses,

He will bind his ass's colt to the vine, and the foal of his she-ass to a choice vine, after he has washed his clothing in wine, and his garment in the blood of grapes. Genesis 49:11.

This is the prophecy of Jacob, who by then was Israel, regarding his twelve sons, in this case regarding 'Judah', who represents the Lord, 7881. 'The vine' here stands for the understanding part as it exists in the spiritual Church, and 'a choice vine' for the understanding part as it exists in the celestial Church.

[11] In David,

O Jehovah, You caused a vine to journey out of Egypt. You cast out the nations, and You planted it. You cleared the way in front of it and caused its roots to be rooted, so that it might fill the land. The mountains were covered with the shadow of it, and the cedars of God with its branches. You sent out its shoots even to the sea, and its little branches to the Euphrates. The boar out of the forest tramples on it, and the wild animal of the fields feeds on it. Psalms 80:8-11, 13.

'A vine out of Egypt' stands in the highest sense for the Lord, the glorification of His Human being described by it and its shoots. In the internal sense 'a vine' here means the spiritual Church and the member of that Church - what he is like when the understanding and will parts of him have been made new or regenerated by the Lord. 'The boar in the forest' means falsity, and 'the wild animal of the fields' evil, which destroy the Church and faith in the Lord.

[12] In John,

The angel sent his sickle into the earth and harvested the vine of the earth, and cast it into the great winepress of the wrath of God. The winepress was trodden outside the city, and the blood went out of the winepress up to the horses' bridles. Revelation 14:19-20.

'Harvesting the vine of the earth' stands for destroying the understanding part in the Church. And since 'the vine' means that understanding part it is also said that 'the blood went out of the winepress up to the horses' bridles'; for the powers of understanding are meant by 'horses', 2761, 2762, 3217. In Isaiah,

It will happen on that day, that every place in which there have been a thousand vines, worth a thousand [shekels] of silver, will be briers and brambles. Isaiah 7:23.

In the same prophet,

The inhabitants of the land will be scorched and hardly any men (homo) left. The new wine will mourn, and the vine will languish. Isaiah 14:6-7.

In the same prophet,

They beat themselves on their breasts for the fields of unmixed wine, for the fruitful vine; for over the land of My people the them, the prickle is coming up. Isaiah 32:12-14.

In these places the subject is the spiritual Church when laid waste as regards the good and truth of faith, and so as regards the understanding part, since, as stated above, the truth and the good of faith exist in the understanding part of the mind of the member of that Church. Anyone may see that in these places 'the vine' is not used to mean the vine, nor 'the land' to mean the land, but some feature of the Church.

[13] In the genuine sense 'the vine' means good present in the understanding part, and 'the fig' good present in the natural part; or what amounts to the same, 'the vine' means good present in the interior man, and 'the fig' good present in the exterior man. This being so, when the vine is mentioned in the Word, so also on many occasions is the fig, as in the following places: In Jeremiah,

I will completely devour them. There will be no grapes on the vine or figs on the fig tree; and its leaf has come down. Jeremiah 8:13.

In the same prophet,

I will bring upon you a nation from afar, O house of Israel, which will devour your vine and your fig tree. Jeremiah 5:17.

In Hosea,

I will lay waste her vine and her fig tree. Hosea 2:12.

In Joel,

A nation has come up over the land. It has turned My vine into a waste, and My fig tree into froth. It has stripped it completely bare and cast it aside; its branches have been made white. The vine has withered and the fig tree languishes. Joel 1:6-7, 12.

In the same prophet,

Fear not, you beasts of My fields, for the dwelling places of the wilderness have been made green; for the tree will bear its fruit, and the fig tree and the vine will give their full yield. Joel 2:12, 23.

In David,

He smote their vines and their fig trees, and broke to pieces the trees of their borders. Psalms 105:33.

In Habakkuk,

The fig tree will not blossom; neither will there be any yield on the vines. Habakkuk 3:17.

In Micah,

Out of Zion will go forth teaching, and the Word of Jehovah from Jerusalem. They will sit every one under his vine and under his fig tree, unafraid. Micah 4:1, 4.

In Zechariah,

On that day you will shout, each to his companion, under his vine and under his fig tree. Zechariah 3:10.

In the first Book of Kings,

In Solomon's time there was peace from all the border-crossings round about, and Judah and Israel dwelt with confidence, every one under his vine and under his fig tree. 1 Kings 4:24-25.

The fig tree' means the good of the natural or exterior man, see 217.

[14] 'The vine' may also mean an understanding part that has been made new or regenerated by means of good obtained from truth and of truth obtained from good. This is clear from the Lord's words addressed to the disciples after He instituted the Holy Supper, in Matthew,

I tell you that I shall not drink from now on of this fruit of the vine until that day when I drink it new with you in My Father's kingdom. Matthew 26:29.

The good obtained from truth and the truth obtained from good, by means of which the understanding is made new, that is, by which a person is made spiritual, is meant by 'the fruit of the vine', while making such one's own is meant by 'drinking'. For 'drinking' means making one's own, and is used in reference to truth, see 3168. The fact that this is fully accomplished only in the next life is meant by 'until that day when I drink it new with you. In My Father's kingdom'; for 'the fruit of the vine', it is quite plain, is not used to mean new wine or matured wine but something of a heavenly nature belonging to the Lord's kingdom.

[15] Because the understanding part of the spiritual man's mind is made new and regenerated by means of truth which comes solely from the Lord, the Lord therefore compares Himself to 'the vine'. He then compares those who are secure in the truth which comes from Him and consequently is His to 'the branches', and the good produced by them to 'the fruit', in John,

I am the true vine, and My Father is the vinedresser. Every branch in Me that does not bear fruit He takes away, but every one that does bear fruit He prunes, that it may bear more fruit. Abide in Me, and I in you. As the branch cannot bear fruit by itself unless it abides in the vine, neither can you unless you abide in Me. I am the vine, you are the branches. He who abides in Me, and I him, he it is that bears much fruit; for apart from Me you cannot do anything. This is My commandment, that you love one another as I have loved you. John 15:1-5, 12.

[16] Because in the highest sense 'the vine' means the Lord as regards Divine Truth, and from this it means, in the internal sense, a member of the spiritual Church, 'a vineyard' therefore means the spiritual Church itself, 1069, 3220.

[17] Since 'the Nazirite' represented the celestial man - who is regenerated by means of the good of love and not, like the spiritual man, by means of the truth of faith, so that, as may be seen stated above, it is not in the understanding part but in the will part of the celestial man's mind that the regeneration takes place - the Nazirite was therefore forbidden to eat anything that came from the vine and so was forbidden to drink wine, Numbers 6:3-4; Judges 13:14. From this also it is evident that 'the vine', as has been shown, means the understanding part, which belongs to the spiritual man. For details about 'the Nazirite' representing the celestial man, see 3301. From this one may also see that nobody can possibly know why the Nazirite was forbidden anything that came from the vine, and many other things besides, unless he knows what 'the vine' means in the proper sense, and also unless he knows of the existence of a celestial Church and of a spiritual Church, and that the member of the celestial Church is regenerated in a different way from a member of the spiritual Church. The former is regenerated by means of seed implanted in the will part, the latter by seed implanted in the understanding part. These are the kinds of arcana stored away in the internal sense of the Word.