Ware Christelijke Religie #740

Por Emanuel Swedenborg

Estudiar este pasaje

  
/ 853  
  

740. Na deze uiteenzetting, werd een stem uit de hemel gehoord en deze sprak tot de engel met de trompet: ‘Kies uit allen die samengeroepen werden er tien uit en breng hen bij ons binnen; wij hebben van de Heer gehoord dat Hij hen zo wil voorbereiden dat de warmte en het licht, of de liefde en de wijsheid van onze hemel hen drie dagen lang niet enige schade zullen berokkenen.’ De tien werden gekozen en ze volgden de engel. Ze klommen langs een steil pad een heuvel op en vandaar verder een berg op, waarop de hemel van deze engelen was. Aanvankelijk verscheen deze voor hen in de verte als een hemels gewelf in de wolken. De poorten werden voor hen geopend en nadat ze door de derde poort waren gegaan, snelde de engel die hen binnen had geleid naar de vorst van dit gezelschap of van deze hemel en kondigde hun bezoek aan. De vorst sprak: ‘Neem enigen van mijn wachters en laat hun weten dat hun komst mij aangenaam is. Leid hen naar de binnenplaats en geef aan eenieder zijn kamer en slaapkamer en neem enkele van mijn hovelingen en mijn bedienden om hen van dienst te zijn en hen op hun wenken te bedienen.’ Zo gebeurde het. Toen ze door de engel waren binnengeleid, vroegen ze of het was toegestaan de vorst te naderen en hem te zien. De engel antwoordde echter: ‘Het is nu nog ochtend, en het is niet veroorloofd voor het middaguur; tot die tijd zijn allen in hun ambt en met hun werk bezig. U bent echter tot het middagmaal uitgenodigd en dan zult u met onze vorst aanzitten. Intussen zal ik u in zijn paleis rondleiden en u zult daar grootse en prachtige dingen zien.’ Toen ze tot bij het paleis geleid waren, zagen ze het eerst van buiten; het was een groot gebouw en was uit porfier gebouwd op een fundament van jaspis. Voor de poort stonden zes hoge zuilen van lazuursteen en het dak was van bladgoud. De hoge vensters bestonden uit het allerdoorzichtigste kristal en de kozijnen waren eveneens van goud. Hierna werden ze het paleis binnengeleid en rondgeleid van de ene kamer in de andere en ze zagen ornamenten van een onuitsprekelijke schoonheid en aan de plafonds versieringen van onnavolgbaar houtsnijwerk. Tegen de wanden stonden tafels van met goud versmolten zilver, waarop verschillende gebruiksvoorwerpen lagen uit kostbare stenen en sommige voorwerpen waren uit hele juwelen en geslepen in hemelse vormen. Er waren tal van andere dingen die geen oog op aarde heeft gezien, zodat ook niemand had kunnen geloven dat dergelijke dingen in de hemel bestaan. Toen ze vol verbazing stonden te kijken naar al die pracht, zei de engel: ‘Verwondert u niet; de dingen die u gezien heeft zijn niet door enige engelenhand gemaakt en voortgebracht. Ze zijn vervaardigd door de Werkmeester van het heelal en aan onze vorst ten geschenke gegeven. Vandaar is de architectonische kunst hier in haar kunstcentrum zelf en hieruit komen alle regels van deze kunst in de wereld voort.’ Verder zei de engel: ‘U zou van mening kunnen zijn dat dergelijke dingen onze ogen betoveren en ze dermate verdwazen dat we geloven dat ze de vreugden van onze hemel zijn. Maar aangezien ons hart niet daarin is, zijn het slechts bijkomstigheden tot de vreugde van ons hart. In zoverre wij ze beschouwen als bijkomstigheden en als scheppingen van God, beschouwen wij daarin de goddelijke almacht en mildheid.’

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.