Over de Goddelijke Liefde #16

Por Emanuel Swedenborg
  
/ 21  
  

16. Elke mens is aandoening, en er zijn zoveel verschillende aandoeningen als er mensen geboren zijn, en als er geboren zullen worden tot in het eeuwige.

Dit kan vooral vaststaan uit de engelen van de hemel en uit de geesten van de hel, die allen aandoeningen zijn; de geesten van de hel boze aandoeningen, zijnde de begerigheden, en de hemelse engelen goede aandoeningen.

Dat elk mens aandoening is, is omdat het leven van hem liefde is, en de voortzettingen en de afleidingen van de liefde zijn het, die de aandoeningen worden genoemd; en daarom zijn de aandoeningen in zich ook liefden, maar onder geordend aan de algemene liefde als aan haar heer of hoofd.

Daar dus het leven zelf liefde is, zo volgt dat alle en de afzonderlijke dingen van het leven aandoeningen zijn, bijgevolg dat de mens zelf aandoening is.

Dat het zo is, daarover zullen zich de meesten in de wereld verwonderen.

Dat zij zich zullen verwonderen, is mij te weten gegeven uit de mond van allen die vanuit de natuurlijke wereld in de geestelijke wereld komen.

Er is nog niet iemand gevonden die geweten had dat hij aandoening was; ja zelfs wisten weinigen wat aandoening was: en toen ik zei dat de aan doening de liefde in haar continue en afgeleide was, vroegen zij wat liefde is, zeggende dat zij weten, omdat zij het doorvatten, wat denken is, niet echter wat aandoening is, omdat deze niemand aldus doorvat.

Dat de liefde in de natuur van de dingen is, daarvan zeiden zij dat zij het weten uit de liefde van de bruid vóór het huwelijk, en uit de liefde van de moeder jegens de kleine kinderen, en voor een tijd ook uit de liefde van de vader als hij de bruid-echtgenote of zijn kleine kind kust, en sommigen zeiden voor haar in de plaats de loonhoer.

Toen ik hun zei dat het denken in het geheel niet iets op zichzelf is, maar door de aandoening die van de liefde van het menselijke leven is, omdat zij vanuit deze is zoals het geformeerde uit het formerende; en dat het denken en niet de aandoening wordt doorvat, is omdat het geformeerde wordt doorvat, en niet het formerende, gelijks als het lichaam door de zinnen ervan, en niet de ziel.

Omdat zij zich verbaasden over deze tot hen gezegde dingen, werden zij over die zaak onderricht door verscheidene ondervindingen; zoals dat alle dingen van het denken zijn vanuit de aandoening en volgens haar; voorts dat zij niet zouden kunnen denken zonder haar, noch tegen haar, alsmede dat een ieder zodanig is als zijn aandoening is; en dat derhalve allen worden onder zocht, ieder vanuit zijn aandoening en niemand vanuit het spreken.

De spraak immers gaat voort vanuit het denken van de uitwendige aandoening, die deze is dat zij willen begunstigen, behagen, geprezen worden, en gehouden voor burgerlijke, zedelijke en wijze mensen, en dit ter wille van de doelen van de inwendige aandoening, waarvan zij middelen zijn.

Maar toch wordt vanuit de klank van de spraak, tenzij het een aartshuichelaar is, de aandoening zelf gehoord, want de spraak van de woorden is van het denken, en de klank ervan is der aandoening.

Daarom werd hun gezegd, dat zoals de spraak niet bestaat zonder de klank, ook het denken niet kan bestaan zonder de aandoening, en dat daaruit blijkt dat de aandoening het al van het denken is, zoals de klank het al van de spraak is, want de spraak is slechts de articulatie van de klank.

Door deze dingen werden zij onderricht, dat de mens niets dan aandoening is; en daarna daardoor, dat de algehele hemel en de algehele hel is onderscheiden zoals in een rijk, in gewesten, en in gezelschappen, volgens de soortelijke en de specifieke verschillen van de aandoeningen, en in het geheel niet volgens de verschillen van het denken, en dat de Heer alleen die kent.

Dat de verscheidenheden en de verschillen van de aandoeningen oneindig zijn, en even zovele als er mensen geboren zijn, en als er mensen worden geboren tot in het eeuwige, volgt daaruit.

  
/ 21  
  

Naar de Nederlandse vertaling van Anton Zelling 1969, gemoderniseerd door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2006.