Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1398

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1398. Er omringden mij vele geesten, die niet goed waren; toen naderde een engel, en ik zag, dat de geesten zijn tegenwoordigheid niet konden verdragen, want zij verwijderden zich meer en meer, naarmate hij naderde. Ik verwonderde mij hierover, maar mij werd te weten gegeven, dat de geesten niet konden blijven in de sfeer, welke de engel bij zich had. Hieruit, en ook uit een andere ondervinding, bleek, dat een enkele engel myriaden boze geesten kan verdrijven, want zij houden de sfeer van wederkerige liefde niet uit. Niettemin werd ik gewaar, dat zijn sfeer getemperd werd door de verbindingen met anderen; wanneer deze sfeer niet getemperd was, zouden allen uiteengeworpen zijn. Hieruit blijkt eveneens, welk een innerlijke gewaarwording in het andere leven bestaat, en hoe allen samengebracht en gescheiden worden overeenkomstig de innerlijke gewaarwordingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3528

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

3528. Dat de woorden ‘Misschien zal mij mijn vader betasten’ de binnenste graad van de innerlijke gewaarwording betekenen, blijkt uit de betekenis van betasten en dus van voelen, namelijk het binnenste en het al van de innerlijke gewaarwording; en uit de betekenis van de vader, namelijk het goede, hier het Goddelijk Goede, omdat over de Heer wordt gehandeld. Dat betasten het binnenste van de innerlijke gewaarwording is, vindt hierin zijn oorzaak, dat al het zinnelijke is terug te brengen tot de tastzin en deze wordt afgeleid van en bestaat door het vermogen van gewaarwording, want het zinnelijke is niets anders dan een uiterlijk vermogen van gewaarwording en het vermogen van gewaarwording niets anders dan een innerlijk zinnelijke; wat het vermogen tot gewaarwording of de gewaarwording is, zie de nrs. 104, 371, 495, 503, 521, 536, 1383-1398, 1616, 1919, 2145, 2171, 2831 aan het begin. Bovendien slaan al het zinnelijke en al het vermogen tot gewaarworden, die zo verschillend lijken, op een enkele algemene en universele zin terug, namelijk op de tastzin; de verscheidenheden, zoals: de smaak, de reuk, het gehoor en het gezicht, die uiterlijke zinnelijkheden zijn, zijn niets anders dan de soorten daarvan en zijn ontsprongen aan het innerlijk zinnelijke, dat wil zeggen aan het vermogen tot gewaarworden. Dit kan door vele ondervindingen bevestigd worden, maar hierover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, op de daarvoor bestemde plaats meer. Hieruit blijkt duidelijk, dat betasten in de innerlijke zin het binnenste en het al van de gewaarwording is. Bovendien bestaat alle vermogen tot gewaarwording, dat het innerlijke zinnelijke is, uit het goede, maar niet uit het ware, tenzij van het goede door middel van het ware, want het Goddelijk leven van de Heer vloeit in het goede en door middel hiervan in het ware en roept dus zo de gewaarwording tevoorschijn. Hieruit kan blijken, wat de woorden ‘zo mij mijn vader betasten zou’ betekenen, namelijk, dat het binnenste en het al van de gewaarwording van het goede, dus van het Goddelijke van de Heer komt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl