Die Bibel

 

Genesis 6

Lernen

   

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden,

2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.

3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.

4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.

5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.

9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God.

10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.

11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel.

12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde.

13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven.

14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.

15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte.

16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.

18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u.

19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn;

20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.

21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij.

22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

   

Aus Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #4454

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

4454. And Shechem said unto her father and unto her brothers. That this signifies a consultation of the truth from the ancient Divine stock with the good and truth of this religiosity, is evident from the signification of “saying,” as here being to consult; from the representation of Shechem, as being truth from the ancient Divine stock (see above, n. 4447); from the signification of “father,” who here is Jacob, as being the good of truth (n. 4273, 4337); and from the signification of “brothers,” who here are the sons of Jacob, as being truths, of which above. That “Shechem” is truth from the ancient Divine stock is evident from what was adduced above (see n. 4447); for Hamor the Hivite, together with his nation and family, were remains in the land of Canaan of the Most Ancient Church, which was celestial. More than all the churches in the whole world was this church from the Divine, for it was in the good of love to the Lord. Their voluntary and their intellectual made a one, thus one mind, for which reason they had from good a perception of truth, for the Lord flowed in by an internal way into the good of their will, and through this into the good of their understanding, or into their truth; and this is the reason why this church was preeminently called “Man” (n. 477-479), and also a “likeness of God” (n. 51, 473, 1013). Hence it is evident why Hamor and Shechem are said to be from the ancient Divine stock (see also n. 4399). That the Most Ancient Church which was called “Man,” or by the Hebrew word “Adam,” was in the land of Canaan (as stated above, n. 4447), is very evident from their descendants called “Nephilim” (Genesis 6:4), who were said in Numbers 13:33 to have been in the land of Canaan (see n. 581). But at that time all that land was called the “land of Canaan” which extended from the river of Egypt to the Euphrates (Genesis 15:18).

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.