Die Bibel

 

Genesis 15

Lernen

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Aus Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #6858

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

6858. Unto the place of the Canaanite, and the Hittite. That this signifies the region occupied by evils from falsities, is evident from the representation of the Canaanites, as being evils from the falsities of evil (see n. 4818); and from the representation of the Hittites, as being falsities from which are evils (n. 2913). (By the nations in the land of Canaan which are enumerated here and also in other plac es, as Genesis 15:18-19; Exodus 23:23, 28; 33:2; 34:11; Deuteronomy 7:1; 20:17; Josh. 3:10; 24:11; Judges 3:5, are signified all kinds of evil and falsity.) What is meant by the region occupied by evils from falsities, and also by the other kinds of evil and falsity, must be told. Before the coming of the Lord into the world, evil genii and spirits occupied all that region of heaven to which the spiritual were afterward taken up; for before the coming of the Lord many such roamed at large and infested the good, especially the spiritual who were in the lower earth; but after the coming of the Lord they were all thrust down into their hells, and that region was set free, and was given for an inheritance to those who were of the spiritual church. It has been frequently observed that as soon as any place is left by good spirits it is occupied by evil ones; and that the evil are driven out of it, and as soon as this is done it again passes to those who are in good. The reason is that the infernals continually burn to destroy the things of heaven, especially those to which they are in opposition; and therefore when any place is left, being then without protection, it is immediately occupied by the evil. As before said, this is especially meant by the region occupied by evils and falsities, which is signified by the place where the nations were that were to be driven out. This, together with what was said above (n. 6854) is a great mystery, which cannot be known without being revealed.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.