Bible

 

Zefanja 2

Studie

   

1 Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt!

2 Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt.

3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN.

4 Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld worden.

5 Wee den inwonenden van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn.

6 En de landstreek der zee zal wezen tot hutten, uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden.

7 En de landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de HEERE, hunlieder God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben.

8 Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, waarmede zij Mijn volk beschimpt hebben, en hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale.

9 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Moab zal zekerlijk zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, een netelheide, en een zoutgroeve, en een verwoesting tot in eeuwigheid! De overigen Mijns volks zullen ze beroven, en het overige Mijns volks zal ze erfelijk bezitten.

10 Dat zullen zij hebben in plaats van hun hoogmoed; want zij hebben beschimpt, en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen.

11 Vreselijk zal de HEERE tegen hen wezen, want Hij zal al de goden der aarde doen uitteren; en een iegelijk uit zijn plaats zal Hem aanbidden, al de eilanden der heidenen.

12 Ook gij, Moren! zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn.

13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen; en Hij zal Nineve stellen tot een verwoesting, droog als een woestijn.

14 En in het midden van haar zullen den kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben.

15 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2220

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2220. Dat Sodom al het boze vanuit de eigenliefde is, blijkt uit de betekenis van Sodom in het Woord; hoewel het in het volgende hoofdstuk lijkt, alsof door Sodom het boze van de allerergste echtbreuk wordt aangeduid, wordt er toch in de innerlijke zin niets anders mee aangeduid dan het boze uit de eigenliefde; in het Woord worden ook de uit de eigenliefde voortspruitende gruwelen van de echtbreuk van verschillende soort uitgebeeld. Dat Sodom in het algemeen al het boze uit de eigenliefde betekent en Amora al het daaruit voortvloeiende valse, is in het eerste deel in de nrs. 1212, 1663, 1682, 1689 aangetoond; verder kan het uit de navolgende plaatsen in het Woord blijken.

Bij Jeremia:

‘Het zwaard over de Chaldeeën en over de inwoners van Babel, gelijk de omkering Gods, Sodom en Amora en haar naburen, spreekt Jehovah, niet zal daar wonen een man en niet zal in haar verkeren een mensenzoon’, (Jeremia 50:35, 40);

daar wordt gehandeld over hen, die door de Chaldeeën worden aangeduid en dezen zijn het van wie in de eredienst het profane valse is, zoals eerder in nr. 1368 is aangetoond; en verder over hen die door Babel worden aangeduid, namelijk diegenen van wie in de eredienst het profane boze is, nrs. 1182, 1326; hun verdoemenis wordt beschreven door de omkering van Sodom, dat wil zeggen, van het boze in het algemeen en door de omkering van Amora, dat wil zeggen, van het valse in het algemeen, daar ook in hun eredienst het boze van de eigenliefde is en het valse daaruit.

Bij Amos:

‘Ik keerde u om gelijk de omkering Gods, Sodom en Amora, en gij werd als een stuk brandhout dat uit de brand is gehaald’, (Amos 4:11);

waar sprake is van Samaria, waardoor de verkeerde geestelijke Kerk wordt aangeduid, die ten aanzien van de boosheden in het algemeen tegen de goedheden van de naastenliefde Sodom wordt genoemd en ten aanzien van de valsheden in het algemeen tegen de waarheden van het geloof, Amora wordt genoemd, en ten aanzien van beide, hier als eerder ‘omkering Gods’.

Bij Zefanja:

‘Moab zal zijn als Sodom en de zonen Ammons als Amora, een plaats overgelaten aan de netel en een zoutgroeve en een verlating tot in eeuwigheid; dit voor hen vanwege hun hoogmoed, dat zij smaad hebben aangedaan en zich groot gemaakt hebben boven het volk van Jehovah Zebaoth’, (Zefanja 2:9, 10);

waar Sodom voor het boze uit de eigenliefde en Amora voor het daaruit voortvloeiende valse staat, met de betrekking waarop hier verlating gezegd wordt, zoals eerder omkering; de hoogmoed is de eigenliefde; het volk van Jehovah Zebaoth smaad aandoen, wil zeggen aan de waarheden het boze toevoegen en zich groot maken boven het volk, wil zeggen het valse.

Bij Ezechiël:

‘Uw oudste zuster Samaria, zij en haar dochters, welke woont aan uw linkerhand; en uw zuster, die jonger is dan gij, die aan uw rechterhand woont, Sodom en haar dochters; niet heeft Sodom, uw zuster, zij en haar dochter, gedaan, gelijk gij gedaan hebt en uw dochters: ziet, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sodom, hoogmoed, zatheid van brood en zekerheid van de lediggang had zij en haar dochters en de hand van de ellendige en nooddruftige sterkte zij niet; en zij verhieven zich, en deden gruwelijkheid voor Mij’, (Ezechiël 16:46, 48, 50). Hier wordt gehandeld over de gruwelen van Jeruzalem en zij worden beschreven door Samaria en Sodom; door Samaria ten aanzien van de valsheden, in plaats van Amora, en door Sodom ten aanzien van de boosheden; en er wordt gezegd, wat in het bijzonder door Sodom wordt aangeduid, want er staat: dit was de ongerechtigheid van Sodom, namelijk dat het de eigenliefde is, die hier wordt aangeduid door de hoogmoed; dat zij van de goedheden van de naastenliefde een afkeer hadden, wordt aangeduid door zatheid van brood; en dat zij daarin berustten, wordt aangeduid door de zekerheid van de lediggang; en dat zij geen barmhartigheid hadden, wordt daarmee beschreven, dat zij de hand van de ellendige en noodlijdende niet sterkten; en dat vandaar alle begeerten van eigenliefde werden doortrokken, daarmee dat de dochters zich verhieven; de begeerten zijn de dochters. Hieruit blijkt duidelijk, wat Sodom is, dus dat het niet is overeenkomstig de historische zin in het volgende hoofdstuk, maar dat daardoor daar in de innerlijke zin dergelijke dingen worden aangeduid als hier bij de profeet beschreven worden, namelijk de dingen die tot de eigenliefde behoren; maar Sodom wordt hier milder beschreven, omdat er over de gruwelen van Jeruzalem wordt gehandeld, namelijk dat deze groter waren dan die van Sodom, zoals ook duidelijk blijkt uit de woorden van de Heer bij Mattheüs:

‘Voorwaar zeg Ik u, het zal de lande van Sodom en Amora verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan deze stad’, (Mattheüs 10:15; Markus 6:11; Lukas 10:12).

Bij Johannes:

‘Hun lichamen op de straat van de grote stad, die geestelijk wordt genoemd Sodom en Egypte’, (Openbaring 11:8);

dat hier onder Sodom niet Sodom en ook onder Egypte niet Egypte wordt verstaan, is duidelijk, want er wordt gezegd, dat zij geestelijk Sodom en Egypte wordt genoemd; Sodom staat voor al het boze uit de eigenliefde, en Egypte in de plaats van Amora voor al het daaruit voortvloeiende valse.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl