Bible

 

Zacharia 2

Studie

   

1 Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer.

2 En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.

3 En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.

4 En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.

5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.

6 Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.

7 Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!

8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.

9 Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft.

10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.

11 En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft.

12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.

13 Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 898

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

898. Hebbende een grote en hoge muur, betekent het Woord in de letterlijke zin, waar vanuit de leer van de Nieuwe Kerk is.

Aangezien onder de stad het Heilige Jeruzalem de Nieuwe Kerk van de Heer ten aanzien van de leer wordt verstaan, wordt onder haar muur niet iets anders verstaan dan het Woord in de zin van de letter, waar vanuit de leer is; die zin immers beschermt de geestelijke zin, die van binnen schuilt, zoals een muur de stad en haar bewoners; dat de zin van de letter de basis, de samenhouder en het firmament van die geestelijke zin is, zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Gewijde Schrift’, nrs. 27-36; en dat die zin de bewaking is opdat de innerlijke Goddelijke Ware dingen, die van de geestelijke zin ervan zijn, niet worden gekwetst, nr. 97; en verder dat de leer van de Kerk moet worden geput vanuit de zin van de letter van het Woord en door die moet worden bevestigd, nrs. 50-61.

Gezegd wordt een grote en hoge muur, omdat het Woord wordt verstaan ten aanzien van het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware; van groot immers wordt gesproken met betrekking tot het goede en van hoog met betrekking tot het ware, zoals eerder in nr. 896.

Met de muur wordt dat aangeduid wat beschermt en waar over de Kerk wordt gehandeld wordt het Woord in de zin van de letter aangeduid ook in de volgende plaatsen:

‘Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, dag en nacht zullen zij niet zwijgen, gedenkende Jehovah’, (Jesaja 62:6).

‘Zij zullen u noemen de stad van Jehovah, het Zion van de Heilige Israëls en gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:14, 18).

‘Jehovah zal zijn tot een muur van vuur rondom en tot heerlijkheid in het midden van haar’, (Zacharia 2:5).

‘De zonen van Arvad op uw muren en de Gammadieten hingen hun schilden op de muren rondom en vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11); deze dingen ten aanzien van Tyrus, waarmee de Kerk ten aanzien van de erkentenissen van het ware vanuit het Woord wordt aangeduid.

‘Loopt om door de straten van Jeruzalem en ziet of er iemand is zoekende de waarheid; klimt op haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:1, 10).

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij deed de voormuur en de muur rouwen, tezamen verkwijnen zij; geen wet en profeten’, (Klaagliederen 2:8, 9).

‘Zij zullen omlopen in de stad, zij zullen op de muur lopen, zij zullen klimmen in de huizen, door de vensters zullen zij binnenkomen’, (Joël 2:9); dit ten aanzien van de vervalsingen van het ware.

‘Overdag en ’s nachts gaan de goddelozen rond in de stad, op haar muren; verdervingen in het midden van haar’, (Psalm 55:11, 12; Jesaja 22:5; 56:5; Jeremia 1:15; Ezechiël 27:11; Klaagliederen 2:7).

Dat het Woord in de zin van de letter met een muur wordt aangeduid, blijkt helder uit de volgende verzen van dit hoofdstuk, namelijk dat er veel wordt gehandeld over de muur, haar poorten, fundamenten en maten; de oorzaak hiervan is deze, dat de leer van de Nieuwe Kerk, die met de stad wordt aangeduid, enig en alleen is vanuit de zin van de letter van het Woord.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl