Bible

 

Zacharia 11

Studie

   

1 Doe uw deuren open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere.

2 Huilt, gij dennen! dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl die heerlijke bomen verwoest zijn; huilt, gij eiken van Basan! dewijl het sterke woud nedergevallen is.

3 Er is een stem des gehuils der herderen, dewijl hun heerlijkheid verwoest is; een stem des gebruls der jonge leeuwen, dewijl de hoogmoed van de Jordaan verwoest is.

4 Alzo zegt de HEERE, mijn God: Weidt deze slachtschapen.

5 Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de HEERE, dat ik rijk geworden ben; en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze.

6 Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de HEERE; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elkeen in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen.

7 Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid.

8 En ik heb drie herders in een maand afgesneden; want mijn ziel was over hen verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij.

9 En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.

10 En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had.

11 Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des HEEREN woord was.

12 Want ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen.

13 Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijken prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker.

14 Toen verbrak ik mijn tweeden stok, SAMENBINDERS, te niet doende de broederschap tussen Juda en tussen Israel.

15 Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u nog eens dwazen herders gereedschap.

16 Want ziet, Ik zal een herder verwekken in dit land; dat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken; het jonge zal hij niet zoeken, en het verbrokene zal hij niet helen, en het stilstaande zal hij niet dragen; maar het vlees van het vette zal hij eten, en derzelver klauwen zal hij verscheuren.

17 Wee den nietigen herder, den verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten enenmale verdorren, en zijn rechteroog zal ten enenmale donker worden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7729

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7729. Er zal niet een hoef achtergelaten worden; dat dit betekent dat er niets van het ware uit het goede zal ontbreken, staat vast uit de betekenis van de hoef, namelijk het ware vanuit het goede, waarover hierna; en uit de betekenis van achtergelaten worden, dus niet ontbreken, namelijk aan de eredienst van de Heer.

In de naaste innerlijke zin wordt met er zal niet een hoef achtergelaten worden, aangeduid dat in het geheel niets zal ontbreken, omdat de hoef het algemene van vele dieren is; maar in de innerlijke zin wordt met de hoef het ware in de laatste graad aangeduid, dus het zinlijk ware, dat het laagste is en in de tegengestelde zin het valse; de oorzaak dat dit met de hoef wordt aangeduid, is dat met de voet het natuurlijke wordt aangeduid en met de voetzool het laatste van het natuurlijke, nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952, 5327, 5328; iets eenders wordt met de hoef aangeduid, want die is de voetzool van de beesten.

En omdat het laatste van het natuurlijke met de hoef wordt aangeduid, evenals met de zool, wordt ook het ware aangeduid dat het laatste van het natuurlijke is, want wanneer er wordt gezegd het natuurlijke, dan wordt het ware en het goede verstaan, of in de tegengestelde zin het valse en het boze; daaruit is het en zonder dit kan er niets met betrekking daartoe worden gezegd.

Dat met de hoef, vooral die van paarden, het ware in de laatste graad wordt aangeduid, dus het zinlijk ware en in de tegengestelde zin het valse in diezelfde graad, kan vaststaan uit deze plaatsen bij Jesaja: ‘Wiens pijlen sbimp zijn en al de bogen gespannen; de hoeven van zijn paarden worden zoals een rots geacht, zijn raderen zoals een wervelwind’, (Jesaja 5:28); daar is van het verwoestende volk sprake; met de pijlen worden de leerstellingen van het valse aangeduid, van waaruit wordt gestreden en met de boog die leer, nr. 2686; met de paarden de zaken van het verstand, hier de verdraaide, nrs. 2761, 2762, 3217, 5321, 6125, 6534; daaruit blijkt wat de hoeven van de paarden zijn, namelijk het valse in de laatste graad.

Bij Jeremia: ‘Vanwege de stem van het geklater der hoeven der sterkte, vanwege het geraas van zijn wagens, het geratel van zijn raderen’, (Jeremia 47:3); daar over het volk dat de Filistijnen verwoest; het geklater van de hoeven der sterkte, namelijk de paarden, staat voor de openlijke strijd van het valse tegen het ware; de wagen voor de leer van het valse; dat de wagen de leer van zowel het ware als van het valse is, zie de nrs. 5321, 5945.

Bij Ezechiël: ‘Vanwege de overvloed van zijn paarden zal u het stof ervan bedekken; vanwege de stem van de ruiters en des rads en des wagens, zullen uw muren geschud worden, door de hoeven van zijn paarden zal hij al uw straten vertreden’, (Ezechiël 26:10,11); daar over Nebukadnezar, die Tyrus verwoest; de paarden staan voor de verdraaide verstandelijke dingen, zoals eerder; de ruiter staat voor de dingen die van zo’n verstandelijke zijn, nr. 6534; de raderen die van de wagen zijn, staan voor de valsheden van de leer; de wagen is de leer, zoals eerder; de straten staan voor de waarheden, nr. 2336; daaruit blijkt, dat de hoeven van de paarden de valsheden zijn; indien zulke dingen niet werden aangeduid wat zouden die dan zijn?

‘Vanwege de overvloed van zijn paarden zal u het stof ervan bedekken; vanwege de stem van de ruiters en des rads en des wagens, zullen uw muren geschud worden; door de hoeven van zijn paarden zal hij al uw straten vertreden’?

Zouden zij zonder een innerlijke zin wel iets anders zijn dan woorden met een klank, terwijl toch elk woord in het Woord een gewicht heeft, omdat het van het Goddelijke is.

Bij dezelfde: ‘Zij zullen de hovaardij van Egypte verwoesten, zodat haar menigte verdaan worde; en Ik zal al haar beest verdoen op vele wateren, zodat de voet des mensen ze niet langer zal vertroebelen, noch de hoef van het beest ze zal vertroebelen; dan zal Ik hunlieder wateren in de diepte zenden en hunlieder stromen doen vloeien zoals olie’, (Ezechiël 32:12-14); deze dingen zouden evenmin worden verstaan, indien men niet weet wat Egypte is, wat de voet des mensen, wat de hoef van het beest, wat de wateren waarop het beest verdaan zal worden, die de voet des mensen en de hoef van het beest zal vertroebelen en die in de diepte gezonden zullen worden.

De wateren en de stromen van Egypte zijn de wetenschappelijke waarheden, de hoef van het beest is het valse in het laatste van het natuurlijke, dat het wetenschappelijk ware vertroebelt.

Bij Micha: ‘Sta op en dors, o dochter Zions, omdat Ik uw hoorn ijzer zal maken en uw hoeven brons zal maken, opdat gij vele volken verplettert’, (Micha 4:13)

Wat dit betekent kan ook niemand weten zonder de innerlijke zin, dus als men niet weet wat dorsen is, wat de dochter Zions, wat de hoorn die worden zal zoals ijzer, wat de hoef die worden zal zoals brons, waarmee vele volken verpletterd zullen worden; de dochter Zions is de hemelse Kerk, nr. 2362; de hoorn is de macht van het ware uit het goede; het ijzer is het natuurlijk ware dat bij machte zal zijn om de valsheden te vernietigen, nrs. 425, 426; de hoef is het ware uit het goede in de laatste graad, het brons is het natuurlijk goede dat zal vermogen tegen het boze, nrs. 425, 1551.

Bij Zacharia: ‘Ik zal een herder verwekken in het land; hij zal haar die afgesneden moeten worden, niet bezoeken, hij zal de tedere van leeftijd niet zoeken en de gebrokene niet helen; het vlees van de vette echter zal hij eten en haar hoeven zal hij splijten’, (Zacharia 11:16); daar is sprake van de dwaze herder; het vlees van de vette eten, staat voor het goede in het boze verkeren; de hoeven splijten, voor het ware in het valse.

Hoezeer de Ouden in inzicht de huidigen hebben overtroffen, kan hieruit vaststaan, dat zij wisten met welke dingen in de hemel verscheidene dingen in de wereld overeenstemden en wat zij vandaar betekenden; en dit wisten niet alleen degenen die van de Kerk waren, maar ook zij die buiten de Kerk waren, zoals degenen in Griekenland, van wie de oudsten de dingen beschreven met aanduidingen, die heden ten dage, omdat zij volslagen onbekend zijn, fabels worden genoemd; dat de oude sofisten in de wetenschap van zulke dingen zijn geweest, blijkt hieruit dat zij de oorsprong van het inzicht en van de wijsheid hebben beschreven met een gevleugeld paard, dat zij Pegasus noemden, namelijk dat het met zijn hoef een bron openbrak, bij die bron waren negen maagden en wel op een heuvel; zij wisten immers dat met het paard het verstandelijke wordt aangeduid, met zijn vleugels het geestelijke, met de hoeven het ware van de laatste graad, waar de oorsprong van het inzicht is; met de maagden de wetenschappen, met de heuvel de eensgezindheid en in de geestelijke zin de naastenliefde; zo ook in de overige overeenstemmingen.

Maar zulke wetenschappen behoren heden ten dage tot de wijsheden die verloren zijn gegaan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl