Bible

 

Zacharia 11

Studie

   

1 Doe uw deuren open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere.

2 Huilt, gij dennen! dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl die heerlijke bomen verwoest zijn; huilt, gij eiken van Basan! dewijl het sterke woud nedergevallen is.

3 Er is een stem des gehuils der herderen, dewijl hun heerlijkheid verwoest is; een stem des gebruls der jonge leeuwen, dewijl de hoogmoed van de Jordaan verwoest is.

4 Alzo zegt de HEERE, mijn God: Weidt deze slachtschapen.

5 Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de HEERE, dat ik rijk geworden ben; en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze.

6 Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de HEERE; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elkeen in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen.

7 Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid.

8 En ik heb drie herders in een maand afgesneden; want mijn ziel was over hen verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij.

9 En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.

10 En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had.

11 Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des HEEREN woord was.

12 Want ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen.

13 Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijken prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker.

14 Toen verbrak ik mijn tweeden stok, SAMENBINDERS, te niet doende de broederschap tussen Juda en tussen Israel.

15 Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u nog eens dwazen herders gereedschap.

16 Want ziet, Ik zal een herder verwekken in dit land; dat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken; het jonge zal hij niet zoeken, en het verbrokene zal hij niet helen, en het stilstaande zal hij niet dragen; maar het vlees van het vette zal hij eten, en derzelver klauwen zal hij verscheuren.

17 Wee den nietigen herder, den verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten enenmale verdorren, en zijn rechteroog zal ten enenmale donker worden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10061

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10061. En geven op het oorlapje van Aharon en op het rechteroorlapje van zijn zonen; dat dit betekent al de doorvatting van het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer in de hemelen, staat vast uit de betekenis van het bloed dat op het oorlapje werd gegeven, namelijk het Goddelijk Ware in de hemelen en in de Kerk voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer, nr. 10060; uit de betekenis van het oor, namelijk de doorvatting, nr. 9397; hier de doorvatting van het Goddelijk Ware in de hemelen en in de Kerk, want al de doorvatting daar is daarvan.

In het bijzonder wordt hier de doorvatting in het hemelse rijk verstaan, want daar wordt het ware doorvat uit het goede, zie nr. 9277.

Uit de betekenis van het oorlapje, dat het uiterste van het oor is, dus het geheel of alles, want evenals met het eerste of het hoogste het geheel of alles wordt aangeduid, zo eveneens met het laatste of het uiterste, zie nr. 10044; en uit de betekenis van het rechteroor, namelijk de doorvatting van het ware uit het goede.

Dat het rechteroor dit is, heeft als oorzaak dat de dingen die aan de rechterzijde van de mens zijn, overeenstemmen met het goede waaruit de waarheden zijn en de dingen die aan de linkerzijde zijn, overeenstemmen met de waarheden waardoor het goede is, nrs. 9604, 9736; dus in de grote hersenen, dus in het aangezicht en in de zinsorganen daar en dus in de borst en in de lenden en dus in de voeten.

Wie deze verborgenheid niet weet, kan geenszins weten, waarom het was geboden dat bloed zou worden gegeven op het lapje van het rechteroor, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet van Aharon en van diens zonen; en dat van deze ram behalve het vet de rechterschenkel zou worden verbrand op het altaar, waarover in de volgende verzen 22 en 25 van dit hoofdstuk.

Evenzo dat ‘bloed van het slachtoffer zou worden gegeven op het lapje van het rechteroor van degene die moet worden gereinigd van melaatsheid en op de duim van de rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet; en dat de priester uit de log zou gieten op zijn linkerhandpalm en de rechtervinger in de olie zou dopen die op de linkerhandpalm was en die met zijn rechtervinger zevenmaal zou sprengen vóór Jehovah’, (Leviticus 14:14-18,25-28).

Ook kan men niet weten wat het betekent, dat de Heer tot de discipelen zei toen zij visten ‘dat zij het net zouden werpen aan de rechterzijde van het schip en dat zij, toen zij het wierpen, zoveel vingen dat zij het net vanwege de menigte van de vissen niet vermochten te trekken’, (Johannes 21:6).

Hierdoor werd uitgebeeld, dat vanuit het goede handelen en onderwijzen, is besluiten tot ontelbare dingen die van het ware zijn, maar niet omgekeerd.

Zij die in de waarheden vanuit het goede zijn, worden ook verstaan onder de schapen die aan de rechterzijden staan; maar zij die in de waarheden zijn en niet vanuit het goede, worden verstaan onder de bokken die aan de linkerzijden zijn, (Mattheüs 25:31).

Onder de rechter worden ook degenen verstaan die in het licht van het ware zijn vanuit het goede: ‘De hemelen zijn van U en de aarde is van U, het wereldrond en zijn volheid hebt Gij gegrond, het noorden en de rechter hebt Gij geschapen’, (Psalm 89:12,13).

Met de hemelen, de aarde en het wereldrond wordt de Kerk aangeduid, nr. 9325; met de volheid al het ware en het goede, die de Kerk maken; met het noorden degenen daar die in een duistere staat zijn ten aanzien van het ware, nr. 3708; en met de rechter, zij die in het licht van het ware zijn vanuit het goede, dus iets eenders als met de middag, nr. 9642.

Daaruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met zitten aan de rechterzijden, waar over de Heer wordt gehandeld, (Psalm 110:1,5; Mattheüs 26:63,64; Markus 12:36, 14:61,62; Lukas 20:42,43), namelijk de Goddelijke macht door het Goddelijk Ware voortgaande vanuit Zijn Goddelijk Goede, nrs. 3387, 4592, 4933, 7518, 8281, 9133.

Aangezien de meeste dingen in het Woord ook een tegengestelde zin hebben, heeft ook de rechter en de linker dit en in deze zin betekent de rechter het boze waaruit het valse is en de linker het valse waardoor het boze is, zoals bij Zacharia: ‘Wee de herder van niets verlatende de kudde van kleinvee; het zwaard over zijn arm en over zijn rechteroog; zijn arm zal verdorrende verdorren en zijn rechteroog zal al verdonkerende verdonkeren’, (Zacharia 11:17); de arm staat daar voor de macht van het ware die wordt aangewend om het boze te bevestigen, van welke macht, omdat die van geen waarde is, wordt gezegd dat zij al verdorrende zal verdorren en het rechteroog is de wetenschap van het goede dat wordt aangewend om het valse te bevestigen, van welke wetenschap, omdat die van geen waarde is, wordt gezegd dat zij al verdonkerende zal verdonkeren.

De herder is degene die de waarheden onderwijst en door die tot het goede leidt, nrs. 343, 3795, 6044, vandaar is ‘de herder van niets’ hij die leert en tot het boze leidt; de arm is de macht die is van het ware vanuit het goede, nrs. 4931-4937, 7205; maar de arm van de herder van niets is geen macht; het oog is het verstand en de doorvatting van het ware, nrs. 4403-4421, 4523-4534, 9051; maar het rechteroog van de herder van niets, is de wetenschap van het goede zonder het verstand en de doorvatting ervan, omdat zij tot het valse wordt aangewend; de donkerheid is het valse vanuit het boze, nr. 7711.

Bij Mattheüs: ‘ Jezus zei: Indien uw rechteroog u zal geërgerd hebben, ruk het uit en werp het van u en indien uw rechterhand u zal geërgerd hebben, houw haar af en werp haar van u; het is u beter, dat een van uw leden vergaat en niet uw gehele lichaam in de gehenna wordt geworpen’, (Mattheüs 5:29,30); het rechteroog is het verstand en het geloof van het valse vanuit het boze en de rechterhand is het valse zelf uit het boze; eenieder kan weten dat hier onder het oog niet het oog wordt verstaan en onder de rechterhand niet de rechterhand en dat het oog dat ergernis geeft niet moet worden uitgerukt en de hand die ergernis geeft niet moet worden afgehouwen, want daardoor zou de mens niets van heil geworden.

Bij Johannes: ‘Het beest gaf aan allen een merkteken op de rechterhand of op hun voorhoofden’, (Openbaring 13:16); de rechterhand is hier het valse vanuit het boze en het voorhoofd is de liefde van het boze waaruit het valse is; dat het voorhoofd de hemelse liefde is en vandaar in de tegengesteld zin de helse liefde, zie nr. 9936.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl