Bible

 

Nahum 2

Studie

   

1 De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden, versterk de kracht zeer.

2 Want de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israels; want de ledigmakers hebben ze ledig gemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven.

3 De schilden zijner helden zijn rood gemaakt, de kloeke mannen zijn scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkelen, ten dage als hij zich bereidt; en de spiesen worden geschud.

4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij lopen door elkander henen als de bliksemen.

5 Hij zal aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen.

6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten.

7 En Huzab zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden, als met een stem der duiven, trommelende op haar harten.

8 Nineve is wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, staat! zal men roepen, maar niemand zal omzien.

9 Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten.

10 Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en haar hart versmelt, en de knieen schudden, en in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken, als een pot.

11 Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw, en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand, die hen verschrikte.

12 De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde.

13 Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagenen in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3300

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3300. Dat de woorden ‘en de eerste ging uit, hij was geheel rood, als een haren kleed’ het natuurlijk goede van het leven van het ware betekenen, blijkt uit de betekenis van uitgaan, namelijk geboren worden; uit de betekenis van rood, namelijk het goede van het leven, waarover gelijk hierna; en uit de betekenis van een haren kleed, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover eveneens direct hierna. Dat dit de eerste was, betekent, dat het goede ten aanzien van het wezen eerder is, zoals in nr. 3299 is gezegd. Het wordt ook een haren kleed genoemd om aan te duiden, dat het goede met het ware is bekleed als met een teder vat of lichaam, zoals eveneens eerder in nr. 3299 is gezegd. In het Woord betekent een kleed in de innerlijke zin niets anders dan iets wat iets anders omkleed, waarom waarheden dan ook met klederen worden vergeleken, nrs. 1073, 2576.

Dat rood of rossig het goede van het leven betekent, komt omdat al het goede tot de liefde behoort en de liefde zelf is een hemels en geestelijk vuur en wordt ook met vuur vergeleken en ook vuur genoemd; men zie de nrs. 933-936. Verder wordt de liefde ook vergeleken met bloed en ook bloed genoemd, nr. 1001. Daar beide rood zijn, wordt het goede dat van de liefde is, aangeduid door rood of rossig, zoals ook blijken kan uit de volgende plaatsen in het Woord; in de profetie van Jakob, toen Israël:

‘Hij zal zijn kleed wassen in wijn en zijn mantel in druivenbloed; zijn ogen zijn roder dan wijn en zijn tanden witter dan melk’, (Genesis 49:11, 12) waar wordt gehandeld over Jehudah, onder wie daar de Heer verstaan wordt, zoals eenieder duidelijk kan zijn. Het kleed en de mantel zijn hier het Goddelijk Natuurlijke van de Heer; wijn en druivenbloed zijn het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware van het Natuurlijke; van het eerste wordt gezegd dat ‘zijn ogen roder zijn dan wijn’ en van het laatste dat ‘zijn tanden witter zijn dan melk’; het is de verbinding van het goede en ware in het natuurlijke, dat zo beschreven wordt.

Bij Jesaja:

‘Wie is deze, die uit Edom komt, rood van kleed, en de klederen als van een, die in de wijnpers treedt’, (Jesaja 63:2) waar Edom staat voor het Goddelijk Goede van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer, zoals duidelijk blijken kan uit wat volgt; ‘rood van kleed’ is het goede van het ware; ‘de klederen als van een, die in de wijnpers treedt’ is het ware van het goede.

Bij Jeremia:

‘Haar Nazireeërs waren witter dan sneeuw, zij waren blanker dan melk; zij waren roder van vlees-en-been dan koralen, hun voorkomen was van saffier’, (Klaagliederen 4:7);

door de Nazireeërs werd de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, voornamelijk ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke, dus het goede daar daarmee, dat zij roder waren van vlees-en-been dan koralen. Aangezien het rode het goede betekend, bovenal het goede van het natuurlijke, is dit de reden, dat de Joodse Kerk – waar alle dingen tot in bijzonderheden uitbeeldend waren voor de Heer en vandaar voor Zijn rijk en dus voor het goede en ware, omdat het rijk van de Heer daaruit voortkomt – bevolen werd, dat de bedekking van de tent zou zijn uit vellen van rode rammen, (Exodus 25:5; 26:14; 35:5-7, 23; 36:19);

en ook dat het ‘water der ontzondiging’ zou zijn uit as van een verbrande rode koe, (Numeri 19:2 e.v.). Wanneer niet de rode kleur iets hemels in het rijk van de Heer had aangeduid, zou het nooit bevolen zijn, dat de rammen rood moesten zijn en de koe rood. Dat daarmee heilige dingen werden aangeduid, erkent eenieder die het Woord heilig acht. Aangezien de rode kleur dit betekende, waren de bedekkingen van de tent ook doorvlochten en samengebonden met wat: scharlaken, purper, hyacint van kleur was, (Exodus 35:5 e.v.). Zoals bijna alle dingen ook een tegenovergestelde zin hebben, zoals vaak werd gezegd, eveneens het rood en dan betekent dit het boze dat tot de eigenliefde behoort, en wel ook hierom, omdat de begeerten van de eigenliefde met een vuur worden vergeleken en vuur genoemd werd, nrs. 934 aan het einde, 1297, 1527, 1528, 1861, 2446; eveneens worden zij met bloed vergeleken en bloed genoemd, nrs. 374, 954, 1005. Vandaar betekent rood in de tegenovergestelde zin het volgende, zoals bij Jesaja:

‘Jehovah zei: Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; als waren zij rood als purper, zij zullen worden als wol’, (Jesaja 1:18).

Bij Nahum:

‘Het schild der sterken van Belial is rood gemaakt, de sterke mannen zijn purper gemaakt, in het vuur der fakkels zijn de wagens op de dag’, (Nahum 2:3).

Bij Johannes:

‘Er werd een ander teken gezien in de hemel, ziet, een grote rode draak, hebbende zeven hoofden en op de hoofden zeven diademen’, (Openbaring 12:3);

bij dezelfde:

‘Ik zag, ziet, een wit paard en die daarop zat, had een boog en hem is een kroon gegeven; deze ging uit overwinnende en opdat hij overwonne. Toen ging een ander paard uit, dat rood was, en degene die daarop zat, werd gegeven de vrede te nemen van de aarde en dat zij elkaar zouden doden en daar werd hem een groot slagzwaard gegeven; daarna ging een zwart paard uit; tenslotte een vaal paard, welks naam was de dood’, (Openbaring 6:2-8).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl