Bible

 

Nahum 2

Studie

   

1 De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden, versterk de kracht zeer.

2 Want de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israels; want de ledigmakers hebben ze ledig gemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven.

3 De schilden zijner helden zijn rood gemaakt, de kloeke mannen zijn scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkelen, ten dage als hij zich bereidt; en de spiesen worden geschud.

4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij lopen door elkander henen als de bliksemen.

5 Hij zal aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen.

6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten.

7 En Huzab zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden, als met een stem der duiven, trommelende op haar harten.

8 Nineve is wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, staat! zal men roepen, maar niemand zal omzien.

9 Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten.

10 Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en haar hart versmelt, en de knieen schudden, en in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken, als een pot.

11 Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw, en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand, die hen verschrikte.

12 De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde.

13 Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagenen in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2336

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2336. Dat de straat het ware betekent, kan uit vele plaatsen in het Woord blijken, zoals bij Johannes, waar over het Nieuwe Jeruzalem wordt gehandeld:

‘De twaalf poorten waren twaalf paarlen, en iedere poort was elk uit een parel en de straat van de stad was zuiver goud, gelijk doorzichtig glas’, (Openbaring 21:21);

het Nieuwe Jeruzalem is het rijk van de Heer, dat, daar het beschreven wordt naar het goede en het ware, beschreven wordt door muren, poorten, straten; hieronder, namelijk de straten, worden alle dingen van het ware verstaan die tot het goede leiden of alle dingen van het geloof die leiden tot de liefde en de naastenliefde en daar de waarheden dan van het goede worden, dus doorzichtig door het goede, wordt gezegd dat de straat van goud is, als het ware doorzichtig glas.

Bij dezelfde:

‘Uit het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde van de rivier was de ‘boom des levens’, voortbrengende twaalf vruchten’, (Openbaring 22:2), waar eveneens sprake is van het Nieuwe Jeruzalem of het rijk van de Heer; het midden van de straat is het ware van het geloof, door middel waarvan het goede komt en dat daarna ván het goede komt; de twaalf vruchten zijn datgene wat de vruchten van het geloof wordt genoemd, want twaalf betekent alle dingen van het geloof, zoals werd aangetoond in de nrs. 577, 2089, 2129, 2130.

Bij Daniël:

‘Weet en neem waar: van de uitgang des Woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, en zestig en twee weken, en het zal hersteld en gebouwd worden met straat en gracht’, (Daniël 9:25);

waar sprake is van de Komst van de Heer; dat het zal hersteld worden met straat en gracht, wil zeggen, dat er dan het ware en het goede zal zijn; dat Jeruzalem toen niet hersteld en gebouwd werd, is bekend, en dat het niet opnieuw hersteld en gebouwd moest worden, kan ook eenieder weten, als hij zijn voorstellingen niet op een werelds koninkrijk gericht houdt, maar op het hemelse rijk, in de innerlijke zin onder Jeruzalem verstaan.

Bij Lukas:

‘De heer des huizes zei tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken van de stad en breng de armen, de verminkten, de kreupelen en de blinden hierin’, (Lukas 14:21);

zij die in de letterlijke zin blijven, vatten hieruit niets anders dan dat de dienstknecht overal heen zou gaan en dat dit wordt aangeduid door de straten en wijken; en dat hij iedereen moest meebrengen en dat dit wordt aangeduid door de armen, verminkten, kreupelen en blinden; maar elk van deze woorden bevat verborgenheden, want zij zijn van de Heer; dat hij in de straten en wijken moest gaan, betekent, dat hij overal moest zoeken naar enig echt waars, of naar het ware dat uit het goede opblinkt of waardoor het goede heen schijnt; dat hij moest binnenbrengen de armen, verminkten, kreupelen en blinden, betekent dergelijke mensen zoals in de Oude Kerk zo genoemd werden en van dien aard waren voor wat het geloof betreft, maar in het leven van het goede waren en die zo dus over het rijk van de Heer moesten worden ingelicht, dus de natiën die nog niet waren onderwezen. Daar de straten de waarheden betekenden, was het bij de Joden een ritueel van uitbeeldende aard, om op de straten te leren, zoals blijkt bij, Mattheüs 6:2, 5 en Lukas 13:26, 27.

Bij de profeten betekenden straten, waar die genoemd worden, òf waarheden òf aan waarheden tegenovergestelde dingen, zoals bij Jesaja:

‘Het gericht is achterwaarts geworpen en de gerechtigheid staat van verre, want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is kan er niet ingaan’, (Jesaja 59:14);

bij dezelfde:

‘Uw zonen zijn in bezwijming gevallen en zij lagen aan het hoofd van alle straten’, (Jesaja 51:20).

Bij Jeremia:

‘De dood is geklommen in de vensters, hij is gekomen in onze paleizen, om het kleine kind uit te roeien van de straat, de jongelingen van de wijken’, (Jeremia 9:20).

Bij Ezechiël:

‘Nebukadnezar zal met de hoeven van zijn paarden al uw straten vertreden’, (Ezechiël 26:11), waar sprake is van Tyrus, waardoor de erkentenissen van het ware worden aangeduid, nr. 1201;

de hoeven van de paarden zijn de wetenschappelijke dingen die het ware verdraaien.

Bij Nahum:

‘De wagens razen door de straten, zij snellen ginds en weder door de wijken’, (Nahum 2:4);

wagen voor de leer van het ware en er wordt gezegd, dat hij raast door de straten, wanneer het valse de plaats inneemt van het ware.

Bij Zacharia:

‘Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen wonen in de straten van Jeruzalem, en de straten van de stad zullen vervuld worden met knapen en meisjes spelend op de straten’, (Zacharia 8:4, 5);

ten aanzien van de aandoeningen van het ware en vandaar de blijdschap en vreugde; behalve elders, zoals bij Jesaja 24:11; Jeremia 5:1; 7:34; 49:26; Klaagliederen 2:11, 19; 4:8, 14;

en bij Zefanja 3:6.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl