Bible

 

Nahum 2

Studie

   

1 De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden, versterk de kracht zeer.

2 Want de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, gelijk de hovaardij Israels; want de ledigmakers hebben ze ledig gemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven.

3 De schilden zijner helden zijn rood gemaakt, de kloeke mannen zijn scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkelen, ten dage als hij zich bereidt; en de spiesen worden geschud.

4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij lopen door elkander henen als de bliksemen.

5 Hij zal aan zijn voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen.

6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal versmelten.

7 En Huzab zal gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan; en haar maagden zullen haar geleiden, als met een stem der duiven, trommelende op haar harten.

8 Nineve is wel als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, staat! zal men roepen, maar niemand zal omzien.

9 Rooft zilver, rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten.

10 Zij is geledigd, ja, uitgeledigd, uitgeput, en haar hart versmelt, en de knieen schudden, en in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken, als een pot.

11 Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw, en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand, die hen verschrikte.

12 De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde.

13 Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal haar wagenen in rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, en Ik zal uw roof uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten zal niet meer gehoord worden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 305

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

305. En een ander paard ging uit, rossig, betekent het verstand van het Woord te gronde gericht ten aanzien van het goede en vandaar ten aanzien van het leven bij dezen.

Met het paard wordt het verstand van het Woord aangeduid, nr. 298; en met rossig wordt aangeduid het te gronde gerichte goede; dat van de witte kleur wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen, omdat die is vanuit het licht van de zon van de hemel en van de rode kleur wordt gesproken met betrekking tot de goede dingen, omdat die is vanuit het vuur van de zon van de hemel, zie eerder in de nrs. 167, 231; dat echter van het rossige wordt gesproken met betrekking tot het te gronde gerichte goede, is omdat onder het rossige het helse rode wordt verstaan, dat wil zeggen vanuit het vuur van de hel, te weten de liefde van het boze; het rossige dat het helse rode is, is lelijk en afschuwelijk, omdat niets levends daarin is, maar alles is dood; vandaar is het, dat met het rossige paard wordt aangeduid het verstand van het Woord, te gronde gericht ten aanzien van het goede; dit kan eveneens vaststaan uit de beschrijving ervan ‘dat hem gegeven werd de vrede te nemen van de aarde, opdat zij elkaar zouden doden’, zoals volgt; ook zei het tweede levende wezen, dat een kalf gelijk was, waarmee het Goddelijk Ware van het Woord ten aanzien van de aandoening wordt aangeduid, nr. 241, ‘Kom en zie toe’ en toonde zo dat er geen aandoening van het goede, en dus geen goede bij hen was.

Dat het rode wordt gezegd van de liefde, zowel in de goede als de boze zin, kan vaststaan uit de volgende plaatsen:

‘Die in de wijn zijn bekleedsel wast, in het bloed der druiven zijn mantel, rood van ogen door de wijn en wit van tanden door de melk’, (Genesis 49:11, 12); deze dingen over de Heer.

‘Wie is deze die komt vanuit Edom, rood naar het kleed en het kleed zoals van een die in de wijnpers treedt’, (Jesaja 63:1, 2); ook hier over de Heer.

‘De Nazireeërs witter dan de sneeuw, blanker dan de melk, zij waren roder ten aanzien van de beenderen dan roodflonkerende edelstenen’, (Klaagliederen 4:7); in deze plaatsen wordt van het rode gesproken met betrekking tot de liefde van het goede; in de volgende plaatsen met betrekking tot de liefde van het boze:

‘Het schild is rood gemaakt en de mannen purperrood, in het vuur der fakkels hun wagens, hun gedaante zoals van een fakkel’, (Nahum 2:3, 4).

‘Indien uw zonden waren zoals scharlaken, zij zullen wit worden zoals de sneeuw; indien zij rood waren zoals purper, zij zullen zijn zoals wol’, (Jesaja 1:18).

Ook wordt niet iets anders aangeduid met ‘de rossige draak’, (Openbaring 12:3), en met ‘het rossige paard staande tussen de mirten’, (Zacharia 1:8).

Van eendere dingen wordt gesproken met betrekking tot de kleuren die vanuit het rode trekken, zoals met betrekking tot scharlaken en purper.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl