Bible

 

Micha 4

Studie

   

1 Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen; en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien.

2 En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.

3 En Hij zal onder grote volken richten, en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren.

4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgeboom, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke; want de mond des HEEREN der heirscharen heeft het gesproken.

5 Want alle volken zullen wandelen, elk in den naam zijns gods; maar wij zullen wandelen in den naam des HEEREN, onzes Gods, eeuwiglijk en altoos.

6 Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik haar, die hinkende was, verzamelen, en haar, die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had.

7 En Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre henen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op den berg Sions, van nu aan tot in eeuwigheid.

8 En gij Schaapstoren, gij Ofel der dochter Sions! tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem.

9 Nu, waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Is er geen Koning onder u? Is uw Raadgever vergaan, dat u smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen?

10 Lijd smart en arbeid om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij wel uit de stad henen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, maar aldaar zult gij gered worden; aldaar zal u de HEERE verlossen uit de hand uwer vijanden.

11 Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld, die daar zeggen: Laat ze ontheiligd worden, en laat ons oog schouwen aan Sion.

12 Maar zij weten de gedachten des HEEREN niet, en verstaan Zijn raadslag niet; dat Hij hen vergaderd heeft als garven tot den dorsvloer.

13 Maak u op en dors, o dochter Sions! Want Ik zal uw hoorn ijzer maken, en uw klauwen koper maken, en gij zult vele volken verpletteren; en Ik zal hunlieder gewin den HEERE verbannen, en hun vermogen den HEERE der ganse aarde. [ (Micah 4:14) Nu, rot u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen den rechter Israels met de roede op het kinnebakken slaan. ]

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4599

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4599. En hij spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van Eder; dat dit de innerlijke dingen ervan betekent, staat vast uit de betekenis van de tent spannen, namelijk de voortgang van het heilige, hier naar de innerlijke dingen toe; dat de tent het heilige is, zie de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312, 4391;

uit de betekenis van ‘aan gene zijde van de toren’, namelijk tot de innerlijke dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van Eder, namelijk het hoedanige van de staat, namelijk van de voortgang van het heilige tot de innerlijke dingen; die toren had van oudsher die betekenis, maar omdat de naam in het Woord verder niet voorkomt, behalve bij, (Jozua 15:21) kan hij niet, zoals de andere namen, door parallelplaatsen worden bevestigd. Dat ‘van aan gene zijde van de toren’ is tot de innerlijke dingen, komt omdat de dingen die innerlijk zijn, worden uitgedrukt door verheven en hoge dingen, dus door: bergen, heuvels, torens, daken van huizen en eendere dingen; de oorzaak hiervan is deze dat de innerlijke dingen voor het gemoed, dat zijn voorstellingen door de uiterlijke zinlijke dingen aan de natuurlijke dingen van de wereld ontleent, zoals hogere dingen verschijnen, nr. 2148.

Dat torens de innerlijke dingen betekenen, kan eveneens uit andere plaatsen in het Woord vaststaan, zoals bij Jesaja:

‘Mijn beminde had een wijngaard in de hoorn des zoons der olie, die hij omtuinde en van stenen zuiverde en hij beplantte hem met een edele wijnstok en hij bouwde een toren in deszelfs midden’, (Jesaja 5:1, 2);

de wijngaard staat voor de geestelijke Kerk, de edele wijnstok voor het geestelijk goede; hij bouwde een toren in het midden ervan, voor de innerlijke dingen van het ware. Eender ook in de gelijkenis van de Heer bij Mattheüs:

‘Een mens, een heer des huizes, plantte een wijngaard en zette een tuin daaromheen en groef een wijnpersbak daarin en bouwde een toren en verhuurde die de landbouwers’, (Mattheüs 21:33; Markus 12:1).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir waren rondom uw muren en de Gammadieten in uw torens; hun schilden hingen zij rondom op uw muren; dezen vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11);

daar wordt over Tyrus gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid of degenen die daarin zijn; de Gammadieten in de torens ervan, staan voor de erkentenissen van het innerlijk ware.

Bij Micha:

‘Jehovah zal over hen regeren in de berg Zions, van nu aan en tot in het eeuwige en gij toren der kudde van kleinvee, helling der dochter Zions, tot u zal komen en wederkeren het vorige koninkrijk, het koninkrijk der dochter van Jeruzalem’, (Micha 4:7, 8), daar wordt het hemels rijk van de Heer beschreven, het binnenste ervan door de berg van Zion, te weten de liefde tot de Heer; het afgeleide ervan door de helling der dochter Zions, namelijk de wederzijdse liefde, die in de geestelijke zin de liefde jegens de naaste wordt genoemd; de innerlijke ware dingen van het goede ervan door de toren van de kudde van kleinvee, dat daaruit het geestelijk rijk van het hemelse is, wordt aangeduid met het koninkrijk der dochter van Jeruzalem.

Bij David:

‘De berg Zions zal zich verblijden, de dochters van Jehudah zullen opspringen, om Uw gerichten; omgeeft Zion en omgordt haar, telt haar torens’, (Psalm 48:12, 13);

de torens staan daar voor de innerlijk ware dingen die de dingen verdedigen die van de liefde en van de naastenliefde zijn.

Bij Lukas:

‘Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, die kan Mijn discipel niet zijn; want wie van u, wanneer hij een toren wil bouwen, zit niet eerst neder en overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot de volmaking nodig is; of wat koning, optrekkende, om met een andere koning de krijg aan te binden, zit niet eerst neder en beraadslaagt of hij machtig is met tienduizend tegemoet te gaan degene die met twintigduizend tegen hem komt’, (Lukas 14:27, 28, 31, 33);

wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, meent niet anders dan dat de Heer daar vergelijkenderwijs heeft gesproken en dat onder een toren bouwen en krijg voeren niet iets anders werd verstaan, niet wetende dat alle vergelijkingen in het Woord aanduidend en uitbeeldend zijn, en dat een toren bouwen is zich de innerlijke ware dingen verwerven en dat krijg voeren is vanuit die dingen strijden; daar immers wordt gehandeld over de verzoekingen die diegenen ondergaan die van de Kerk zijn en daar de discipelen van de Heer worden genoemd; die verzoekingen worden aangeduid met hun kruis dat zij zullen dragen; en dat zij geenszins vanuit zich en vanuit het hunne, maar uit de Heer overwinnen, wordt aangeduid met ‘wie niet al zijn vermogens verloochent, kan mijn discipel niet zijn’, zo hangen deze dingen dus samen; maar indien de dingen die over de toren en de krijg worden vermeld, alleen vergelijkenderwijs zonder innerlijke zin worden verstaan, dan hangen zij niet samen; daaruit blijkt welk licht men uit de innerlijke zin heeft. De innerlijke dingen van degenen die in de liefde van zich en van de wereld zijn, dus de valse dingen van waaruit zij strijden en waarmee zij hun godsdienstige bevestigen, worden in de tegenovergestelde zin ook door torens uitgedrukt, zoals bij Jesaja:

‘De hoogte der mannen zal worden nedergedrukt en Jehovah Zebaoth zal worden verhoogd boven alle hovaardige en hoge en boven alle verhevene, en hij zal worden vernederd; en boven alle hoge en verhevene ceders van Libanon en boven alle eiken van Basan; en boven alle hoge bergen en boven alle verheven heuvels en boven alle uitstekende toren en boven alle versterkte muur’, (Jesaja 2:11-18), waar de innerlijke en de uiterlijke dingen van hun liefden worden beschreven door ceders, eiken, bergen, heuvels, toren en muur; de innerlijke valse dingen door de toren en dus eveneens de innerlijke dingen door die welke hoog zijn; maar met dit verschil dat degenen die hierin zijn, namelijk in de boze en de valse dingen, zich hoog en boven anderen geloven, maar zij die in de goede en de ware dingen zijn, zich kleiner en onder de anderen geloven, (Mattheüs 20:26, 27; Markus 10:44);

niettemin worden de goede en de ware dingen door hoge dingen beschreven, omdat zij in de hemel de Allerhoogste, dat wil zeggen, de Heer, nader zijn. Bovendien wordt in het Woord van torens gesproken met betrekking tot de ware dingen, van bergen echter met betrekking tot de goede dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl