Bible

 

Micha 2

Studie

   

1 Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.

2 En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.

3 Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn.

4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers.

5 Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.

6 Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af van smaadheden.

7 O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt?

8 Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd.

9 De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid.

10 Maakt u dan op, en gaat henen; want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving.

11 Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks.

12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob! gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen.

13 De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits.

   

Komentář

 

Jacob or Israel (the man)

  

Jacob is told twice that his name will now be Israel. The first time is when he wrestles with an angel on his journey to meet Esau, and the angel tells him that his name will be changed. After he is reconciled with Esau, they go their separate ways. Jacob moves to Shechem and then on to Bethel, where he builds an altar to the Lord. The Lord appears to him there, renews the covenant He first made with Abraham and again tells him that his name will be Israel (Genesis 35). The story goes on to tell of Benjamin's birth and Rachel's death in bearing him, and then of Jacob's return to Isaac and Isaac's death and burial. But at that point the main thread of the story leaves Israel and turns to Joseph, and Israel is hardly mentioned until after Joseph has risen to power in Egypt, has revealed himself to his brothers and tells them to bring all of their father's household down to Egypt. There, before Israel dies, he blesses Joseph's sons, plus all his own sons. After his death he is returned to the land of Canaan for burial in Abraham's tomb. In the story of Jacob and Esau, Jacob represents truth, and Esau good. Jacob's stay in Padan-Aram, and the wealth he acquired there, represent learning the truths of scripture, just as we learn when we read the Ten Commandments or the Sermon on the Mount. The change of name from Jacob to Israel represents the realization that what we learn should not simply be knowledge, but should be the rules of our life, to be followed by action. This action is the good that Esau has represented in the story up to that time, but after the reconciliation between Jacob and Esau, Jacob as Israel now represents the truth and the good, together. It is interesting that even after his name change Jacob is rarely called Israel. Sometimes he is called one and sometimes the other, and sometimes he is called both Jacob and Israel in the same verse (Genesis 46:2, 5, & 8 also Psalm 14:7). This is because Jacob represents the external person and Israel the internal person, and even after the internal person comes into being, we spend much of our lives living on the external level.

(Odkazy: Arcana Coelestia 4274, 4292, 4570, 5595, 6225, 6256, Genesis 2, 2:5, 46, 46:8; Psalms 7, 14)

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 156

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

156. VI. De geest van de mens is zijn gemoed en al wat er vanuit voortgaat. Onder de geest van de mens wordt in concrete zin niets anders verstaan dan zijn gemoed, want dit is het, dat na de dood leeft en dan geest wordt genoemd. Wanneer hij goed is een engelgeest en daarna engel; wanneer hij boos is, een satanische geest en daarna een satan. Het gemoed van elk mens is zijn innerlijke mens die werkelijk mens, en binnenin de uitwendige mens is, die zijn lichaam is. Wanneer dan ook het lichaam wordt afgeworpen, wat bij het sterven plaatsvindt, is hij in de volledige menselijke vorm. Daarom dwalen diegenen die geloven dat het gemoed van de mens alleen in het hoofd zit; het is daar alleen in de beginselen, vanwaar allereerst al datgene uitgaat, wat de mens uit het verstand denkt en uit de wil doet. In het lichaam echter is het in de afleidingen, die gevormd zijn om te voelen en te handelen; en aangezien het gemoed van binnen aan de lichamelijke dingen hangt, brengt het daarin gevoel en beweging en blaast ook innerlijke gewaarwording in, alsof het lichaam uit zichzelf dacht en handelde; maar dat dit een begoocheling is, weet ieder wijs mens. Daar nu de geest van de mens uit het verstand denkt en uit de wil handelt, en het lichaam niet uit zichzelf maar uit de geest, zo volgt daaruit, dat onder de geest van de mens zijn inzicht en de aandoening van zijn liefde wordt verstaan, en al wat daaruit voortgaat en werkt. Dat de geest van de mens dergelijke dingen betekent die tot het gemoed behoren, blijkt uit vele plaatsen in het Woord, waaruit eenieder, zodra zij slechts worden aangehaald, zien kan, dat zij niets anders zijn. Uit vele plaatsen volgen hierna slechts weinige:

‘Bezaaleël werd vervuld met de geest der wijsheid, inzicht en wetenschap’, (Exodus 31:3).

‘Nebukadnezar zei van Daniël dat een voortreffelijke geest van wetenschap, inzicht en wijsheid in hem was’, (Daniël 5:11-12).

‘Jehoschua werd vervuld met de geest der wijsheid’, (Deuteronomium 34:9).

‘Maakt u een nieuw hart en een nieuwe geest’, (Ezechiël 18:31).

‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen’, (Mattheüs 5:3).

‘Ik woon in de verbrijzelde en nederige geest, om levend te maken de geest van de nederigen’, (Jesaja 57:15).

‘De offeranden van God zijn een gebroken geest’, (Psalm 51:19).

‘Ik zal geven het gewaad van de lof in de plaats van een benauwde geest’, (Jesaja 61:3),

behalve elders. Dat de geest dergelijke dingen betekent die tot een verkeerd en verdorven gemoed behoren, blijkt uit de volgende plaatsen:

‘Hij zei tot de dwaze profeten die hun geest nawandelden’, (Ezechiël 13:3).

‘Ontvangt stro, baart stoppels, ten aanzien van uw geest, vuur zal u verslinden’, (Jesaja 33:11).

‘Een man die een zwerver is in de geest en leugen uitbrengt’, (Micha 2:11).

‘Een geslacht waarvan de geest niet gestadig is met God’, (Psalm 78:8).

‘De geest der hoererijen’, (Hosea 5:4; 4:12).

‘Opdat alle hart versmelte, en alle geest inkrimpe’, (Ezechiël 21:7).

‘Hetgeen over uw geest opklimt, zal geenszins geschieden’, (Ezechiël 20:32).

‘Zo slechts in zijn geest geen bedrog is’, (Psalm 32:2).

‘De geest van Farao was verslagen’, (Genesis 41:8);

evenzo

‘de geest van Nebukadnezar’, (Daniël 2:3).

Hieruit en uit zeer vele andere plaatsen blijkt duidelijk, dat de geest het gemoed van de mens betekent, en zulke dingen als tot het gemoed behoren.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.