Bible

 

Leviticus 3

Studie

   

1 En indien zijn offer een dankoffer is; zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN.

2 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.

3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren, het vet, dat het ingewand bedekt, en al het vet, hetwelk aan het ingewand is.

4 Dan zal hij beide de nieren, en het vet, hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

5 En de zonen van Aaron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn, dat op het vuur is; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

6 En indien zijn offerande van klein vee is, den HEERE tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren.

7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des HEEREN.

8 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom.

9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren; zijn vet, den gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;

10 Ook beide de nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever met de nieren, zal hij afnemen.

11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers den HEERE.

12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN.

13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal hem slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen haar bloed op het altaar sprengen rondom.

14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE; het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;

15 Mitsgaders de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers, tot een liefelijken reuk; alle vet zal des HEEREN zijn.

17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij eten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1001

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1001. Dat het bloed de naastenliefde betekent, kan uit vele dingen blijken; zo betekent het de nieuwe dingen van de wil, welke de wedergeboren geestelijke mens van de Heer ontvangt; deze nieuwe dingen van de wil zijn hetzelfde als de naastenliefde, want uit de naastenliefde wordt de nieuwe wil gevormd. De naastenliefde immers, of de liefde, is het eigenlijke wezen of leven van de wil, want nooit kan iemand zeggen, dat hij iets wil, of hij wil het omdat hij het op prijs stelt en lief heeft; zeggen dat men iets denkt, is niet willen, wanneer niet het willen het denken vervult. Deze nieuwe wil, welke tot de naastenliefde behoort, is hier het bloed; deze wil is niet van de mens, maar van de Heer bij de mens, en daar hij van de Heer is, mag hij geenszins vermengd worden met de dingen, welke tot de wil van de mens behoren, en die, als gezegd, zozeer verdorven zijn. Daarom was het in de uitbeeldende Kerk geboden, dat zij het vlees in zijn ziel, of het bloed, niet eten zouden, dat wil zeggen, niet zouden vermengen. Daar het bloed de naastenliefde betekende, werd er het heilige mee aangeduid, en daar het vlees de dingen van de wil van de mens betekende, werd er het profane mee aangeduid, en daar het heilige en het profane gescheiden zijn, omdat zij elkaars tegenovergestelde zijn, werd het verboden, bloed te eten, want door het eten van het vlees met het bloed werd toenmaals in de hemel de ontwijding uitgebeeld, of de vermenging van het heilige met het profane, en deze uitbeelding in de hemel moest toentertijd de engelen wel met afgrijzen vervullen; want destijds werd alles, wat bij de mens van de Kerk ontstond, al naar de betekenis van de dingen in de innerlijke zin, in overeenstemmende geestelijke uitbeeldingen bij de engelen veranderd. Daar alle dingen zich richten naar de mens waarop zij betrekking hebben, is het evenzo het geval met de betekenis van het bloed. Het bloed met betrekking tot de wedergeboren geestelijke mens betekent de naastenliefde of de liefde jegens de naaste; met betrekking tot de wedergeboren hemelse mens betekent het bloed de liefde tot de Heer, maar met betrekking tot de Heer betekent het geheel Zijn Menselijk Wezen, bijgevolg de Liefde Zelf, dat wil zeggen, Zijn barmhartigheid jegens het menselijk geslacht. Vandaar betekent het bloed, omdat het de liefde en wat tot de liefde behoort aanduidt, in het algemeen de hemelse dingen, welke alleen van de Heer zijn, en dus met betrekking tot de mens, die hemelse dingen, welke de mens van de Heer ontvangt. De hemelse dingen, welke de wedergeboren geestelijke mens van de Heer ontvangt, zijn geestelijk hemelse dingen, waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders gehandeld zal worden. Dat het bloed de hemelse dingen betekent, en in de hoogste zin het Menselijke Wezen van de Heer betekende, zo de Liefde Zelf, of Zijn barmhartigheid jegens het menselijk geslacht, kan hieruit blijken, dat in de uitbeeldende Joodse Kerk bevolen was, het bloed voor zo heilig te houden. Daarom werd het bloed het bloed van het verbond genoemd, en op het volk gesprengd, voorts op Aäron en zijn zonen tegelijk met de olie van de zalving; en het bloed van alle brand- en slachtoffers op het altaar en rondom het altaar, waarover in, (Exodus 12:7, 13, 22, 23; 24:6, 8; Leviticus 1:5, 11, 15; 4:6, 7, 17, 18, 25, 30, 34; 5:9; 16:12, 13, 14, 15, 1, 19; Numeri 18:17; Deuteronomium 12:27). En daar het bloed voor zo heilig werd gehouden, en de dingen van de wil van de mensen zo profaan zijn, werd wegens de uitbeelding van de ontwijding van het heilige, met zoveel strengheid verboden, bloed te eten, zoals bij Mozes:

‘Een inzetting van eeuwigheid voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet en geen bloed zult gij eten’, (Leviticus 3:17);vet staat voor het hemelse leven, en bloed hier voor het geestelijk hemelse. Het geestelijk hemelse is het geestelijke dat van het hemelse uitgaat; zoals bij de Oudste Kerk: de liefde tot de Heer was het hemelse bij hen, want die was in hun wil geplant; het geestelijk hemelse van hen was het geloof daaruit, zie de nrs. 30-38, 337, 393, 398; daarentegen bestaat bij de geestelijke mens het hemelse niet, daar de naastenliefde is geplant in zijn verstandsdeel, maar wel het geestelijk hemelse.

Bij dezelfde:

‘Een ieder uit het huis Israëls, en uit de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed gegeten zal hebben, tegen diens ziel, die bloed eet, zal Ik Mijn aangezicht zetten, en zal die uit het midden van haar volk uitroeien, want de ziel van het vlees is in het bloed; en Ik heb het u op het altaar gegeven, om over uw zielen verzoening te doen. De ziel van alle vlees is zijn bloed zelf, zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden’, (Leviticus 17:10, 11, 14). Hier komt duidelijk uit, dat de ziel van het vlees in het bloed is, en dat de ziel van het vlees het bloed is, of het hemelse, dat wil zeggen, het heilige, dat van de Heer is.

Bij dezelfde:

‘Houdt vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed zelf is de ziel; daarom zult gij de ziel van het vlees niet eten’, (Deuteronomium 12:23, 24, 25). Hieruit blijkt op dezelfde wijze, dat het bloed ziel genoemd wordt, dat wil zeggen, het hemelse leven of het hemelse, hetwelk door de brand- en slachtoffers van deze Kerk werd uitgebeeld. Dat het hemelse, welke het eigene van de Heer is, dat alleen hemels en heilig is, niet vermengd mocht worden met het eigene van de mens, dat profaan is, werd ook daarmee uitgebeeld, dat zij het bloed van de slachtoffers niet op het gedesemde mochten offeren of opdragen, (Exodus 23:18; 34 : 25); het gedesemde betekende het verdorvene en het onreine. Dat het bloed de ziel heet, en het heilige van de naastenliefde betekent, en dat het heilige van de liefde in de Joodse Kerk werd uitgebeeld door het bloed, komt omdat het leven van het lichaam in het bloed bestaat, en daar het leven van het lichaam in het bloed bestaat, is het zijn uiterste ziel, zodat men zeggen kan dat het bloed de lichamelijke ziel is, of dat in het bloed het lichamelijke leven van de mens is; en daar nu in de uitbeeldende Kerken innerlijke dingen door uiterlijke dingen werden uitgebeeld, werd de ziel of het hemelse leven door bloed uitgebeeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl