Bible

 

Leviticus 2

Studie

   

1 Als nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal van meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten, en wierook daarop leggen.

2 En hij zal het brengen tot de zonen van Aaron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem, en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

3 Wat nu overblijft van het spijsoffer, zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des HEEREN.

4 En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, een gebak des ovens; het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken.

5 En indien uw offerande spijsoffer is, in de pan gekookt, zij zal zijn van ongezuurde meelbloem, met olie gemengd.

6 Breekt ze in stukken, en giet olie daarop; het is een spijsoffer.

7 En zo uw offerande een spijsoffer des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden.

8 Dan zult gij dat spijsoffer, hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den HEERE toebrengen; en men zal het tot den priester doen naderen, die het tot het altaar dragen zal.

9 En de priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen, en op het altaar aansteken, het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

10 En wat overblijft van het spijsoffer, zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des HEEREN.

11 Geen spijsoffer, dat gij den HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken.

12 De offeranden der eerstelingen zult gij den HEERE offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijken reuk.

13 En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.

14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren, bij het vuur gedord, dat is, het klein gebroken graan van volle groene aren, offeren.

15 En gij zult olie daarop doen, en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer.

16 Zo zal de priester deszelfs gedenkoffer aansteken van zijn klein gebroken graan en van zijn olie, met al den wierook; het is een vuuroffer den HEERE.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9207

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9207. En uw zonen wezen; dat dit betekent, dan tegelijk de ware dingen, namelijk dat die zullen vergaan, staat vast uit de betekenis van de wezen, namelijk zij die in het ware en nog niet in het goede zijn, maar toch het goede verlangen, nr. 9198, hier degenen die in het ware zijn maar het goede niet verlangen, dus bij wie zij vergaan, want het wordt gezegd van de bozen, van wie de zonen wezen zullen worden.

Dat de waarheden vergaan bij hen die niet het goede verlangen, blijkt uit wat eerder in nr. 9206 is gezegd over de verbinding van het goede en het ware.

Hoe het met die verbinding is gesteld, moet nog verder worden gezegd; de waarheden die met het goede zijn verbonden, hebben in zich steeds het verlangen van het goede te doen en tegelijk het verlangen zich nauwer met hun ware dingen te verbinden, of wat hetzelfde is, zij die in waarheden zijn, verlangen steeds het goede te doen en zo dit met hun ware te verbinden; waarom zij die geloven in waarheden te zijn, en zij die niet verlangen het goede te doen, niet in waarheden zijn, dat wil zeggen, in het geloof ervan, hoezeer zij ook menen dat zij het zijn..

Dit wordt door de Heer beschreven met het zout, bij Mattheüs: ‘Gijlieden zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden, het deugt nergens meer toe dan om buitengeworpen te worden en van de mensen vertreden te worden’, (Mattheüs 5:13,14); deze dingen zegt de Heer tot de discipelen en tot het volk; onder het zout der aarde wordt het ware van de Kerk verstaan, dat het goede verlangt; onder het smakeloos geworden zout wordt verstaan het ware zonder het verlangen naar het goede; dat zo’n ware tot niets deugt, wordt daarmee beschreven dat het smakeloos geworden zout nergens meer toe deugt, dan om buitengeworpen en vertreden te worden.

Het goede verlangen is het verlangen het goede te doen en zo met het goede verbonden te worden.

Bij Markus: ‘Een elk zal met vuur gezouten worden en elk slachtoffer zal met zout gezouten worden; het goede is het zout; indien echter het zout zouteloos wordt, waarmee zult gij het kruiden; hebt zout in uzelf en onderhoudt de vrede onder elkaar over en weer’, (Markus 9:49,50); met vuur gezouten worden is het verlangen van het goede naar het ware en met zout gezouten worden is het verlangen van het ware naar het goede; zouteloos zout is het ware zonder het verlangen naar het goede; zout in zich is dat verlangen.

Bij Lukas: ‘Een elk van u die niet al zijn vermogens verzaakt, kan Mijn discipel niet zijn; het zout is goed, indien echter het zout smakeloos geworden zal zijn, waarmee zal het gekruid worden; het is noch tot het land, noch tot de mesthoop bekwaam; men werpt het weg naar buiten’, (Lukas 14:33-35); hier evenzo het zout voor het ware dat het goede verlangt; en het smakeloos geworden zout voor het ware dat zonder het verlangen naar het goede is; niet bekwaam tot het land noch tot de mesthoop, staat daarvoor dat het in het geheel niet bevorderlijk is tot enig nut, noch tot het goede, noch tot het boze; zij die in zo’n ware zijn, zijn degenen die de lauwen worden genoemd, wat blijkt uit wat voorafgaat, namelijk ‘dat hij niet een discipel van de Heer kan zijn, die niet al zijn vermogens verzaakt’, dat wil zeggen, die niet de Heer liefheeft boven alle dingen; zij immers die de Heer liefhebben en eveneens zichzelf in gelijke graad, zijn degenen die de lauwen worden genoemd en die niet bekwaam zijn tot een goed nut noch tot een boos nut.

Bij Mozes: ‘Elke offerande van uw spijsoffer zal met zout gezouten worden; ook zult gij niet doen ophouden het zout des verbonds van uw God op uw spijsoffer; op al uw offerande zult gij zout offeren’, (Leviticus 2:13); dat er in elke offerande zout zou zijn, betekende dat het verlangen van het ware naar het goede en van het goede naar het ware er zou zijn in elke eredienst; vandaar eveneens wordt dat zout het zout des verbonds van God genoemd; het verbond immers is de verbinding, nrs. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021, 2037, 6804, 8767, 8778 en het zout is het verlangen van de verbinding.

Wanneer het ene verlangt met het andere wederkerig verbonden te worden, dat wil zeggen, het goede met het ware en het ware met het goede, dan beogen zij elkaar wederzijds; wanneer echter het ware zich losscheurt van het goede, dan keren zij zich wederzijds van elkaar af en van hen die in onwetendheid van het ware en toch in het verlangen van het leren ervan zijn; zo zult gij niet zijn zoals een woekeraar schouwen achterwaarts of achter zich; dit wordt aangeduid met de echtgenote van Loth, die tot een zoutpilaar werd, bij Lukas: ‘Al wie op het huis zal zijn en zijn vaten in het huis, klimme niet af om die weg te nemen en al wie in het veld zal zijn evenzo kere niet weer tot de dingen die achter hem zijn; gedenkt aan de echtgenote van Loth’, (Lukas 17:31,32); dat dit is achter zich of achterwaarts schouwen, zie de nrs. 3652, 5895, 5897, 7857, 7923, 8505, 8506, 8510, 8516; dat het zout het verlangen van het ware betekent, komt omdat het zout het land vruchtbaar en de spijs smakelijk maakt en omdat in het zout iets vurigs en tegelijk iets verbindend is, zoals in het ware een brandend verlangen naar het goede en tegelijk het verbindende.

De zoutpilaar is een ontbonden zijn van het ware, want het zout betekent in de tegengestelde zin de vernietiging en de verwoesting van het ware, zoals bij (Zefanja:2:9; Ezechiël 47:11; Jeremia 17:6; Psalm 107:33,34; Deuteronomium 29:20; Richteren 9:45; 2 Koningen 2:19-22).

Deze dingen zijn aangevoerd, opdat men zal weten wat er wordt verstaan onder het verlangen van het ware naar het goede en onder het verlangen van het goede naar het ware, welke met de wees en met de weduwe worden aangeduid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl