Bible

 

Leviticus 12

Studie

   

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn.

3 En op den achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden.

4 Daarna zal zij drie en dertig dagen blijven in het bloed harer reiniging; niets heiligs zal zij aanroeren, en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen harer reiniging vervuld zijn.

5 Maar indien zij een meisje gebaard zal hebben, zo zal zij twee weken onrein zijn, volgens haar afzondering; daarna zal zij zes en zestig dagen blijven in het bloed harer reiniging.

6 En als de dagen harer reiniging voor den zoon, of voor de dochter, vervuld zullen zijn, zo zal zij een eenjarig lam ten brandoffer, en een jonge duif, of tortelduif, ten zondoffer brengen, voor de deur van de tent der samenkomst, tot den priester.

7 Die zal dat offeren voor het aangezicht des HEEREN, en zal voor haar verzoening doen, zo zal zij rein zijn van den vloed haars bloeds. Dit is de wet dergene, die een knechtje of meisje gebaard heeft.

8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven, of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer, en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10296

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10296. Zuivere wierook; dat dit betekent het binnenste ware, dus het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van de wierook, namelijk dat wat van het valse van het boze is gezuiverd of gelouterd.

Dat het binnenste ware, dat met de wierook wordt aangeduid, het geestelijk goede is, komt omdat het goede bij hen die in het geestelijk rijk van de Heer zijn, niets anders dan het ware is, dat het goede wordt genoemd, wanneer de mens het uit het geweten en vanuit de aandoening wil en doet.

Bij de geestelijken immers is het gehele wilsdeel verloren gegaan, maar het verstandelijke wordt ongerept in stand gehouden door de Heer en daarin wordt een nieuwe wil geplant door de wederverwekking uit de Heer.

Deze nieuwe wil is het geweten bij dezen, dat het geweten van het ware is.

Al wat immers aan het verstandelijke wordt ingeplant en uit het verstandelijke voortgaat, is het ware; want het verstandelijke van de mens is daartoe bestemd om op te nemen de waarheden die van het geloof zijn, de wil echter is daartoe bestemd om op te nemen de goedheden die van de liefde zijn.

Daaruit blijkt, dat het geestelijk goede in zijn wezen het ware is.

Dat de nieuwe wil bij de geestelijken wordt ingeplant in hun verstandelijk deel en dat vandaar het goede bij hen in zijn wezen het ware is, zie de nrs. 9277, 9596, 9684.

Er wordt van het binnenste ware gezegd dat dit het goede is, de oorzaak ervan is dat hoe innerlijker de dingen zijn, des te volmaakter zij zijn en dat het binnenste van de mens zijn wilsdeel is en dat wat van de wil is, wordt het goede genoemd.

Dat de wierook het binnenste ware is, dus het geestelijk goede, kan vaststaan uit wat in nr. 10177 is aangehaald uit het Woord.

Omdat de wierook het geestelijk goede is en het het goede is dat in alle waarheden regeert, die rangschikt, verbindt en daaraan aandoening geeft, wordt daarom de wierook in de laatste plaats vermeld en worden daarom de vaten van het reukwerk daarnaar wierookvaten genoemd.

De benaming immers wordt door het wezenlijke gegeven, dat het goede is; eender als de olie der zalving is genoemd naar de olijfolie en niet naar de specerijen waaruit zij tezamen zijn bereid, uit eendere oorzaak, namelijk omdat de olie het goede betekende en de specerijen de waarheden.

Er wordt gezegd zuivere wierook, omdat zuiver betekent gelouterd van de valsheden van het boze en in de oorspronkelijke taal wordt met dat woord het innerlijk zuivere aangeduid, met een ander woord echter het uiterlijk zuivere of het reine.

Dat het innerlijk zuivere met dat woord wordt aangeduid, staat vast bij Jesaja: ‘Wast u, maakt u zuiver, doet de boosheid van uw werken van voor Mijn ogen weg’, (Jesaja 1:16).

Bij David: ‘Ik heb tevergeefs mijn hart zuiver gemaakt en mijn handen in onschuld gewassen’, (Psalm 73:13); het hart zuiver maken is innerlijk gezuiverd worden en wassen in onschuld is uiterlijk gezuiverd worden.

Bij dezelfde: ‘Dat Gij zuiver zij in Uw richten’, (Psalm 51:6).

Dat met het andere woord het uiterlijk zuivere of het reine wordt aangeduid, zie (Leviticus 11:32; 12:7,8;13:6,13,17,23,28,34,37,58;16:19,30;22:7; Jeremia 13:27; Ezechiël 24:13; 39:12) en elders.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl