Bible

 

Joël 2:12

Studie

       

12 Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween, en met rouwklage.

Bible

 

I Koningen 8:36

Studie

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 46

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

46. Dat beesten neigingen bij de mens betekenen, boze bij de bozen en goede bij de goeden, kan op vele plaatsen uit het Woord blijken, zoals bij Ezechiël:

‘Ziet, Ik ben bij u, en Ik zal u weder aanzien, als gij zult bebouwd en bezaaid worden, en Ik zal de mens en het beest op u vermenigvuldigen, en zij zullen vermenigvuldigd worden en vruchtbaar zijn, en Ik zal u doen wonen als in uw vorige tijden’, (Ezechiël 36:9, 10, 11);

hier wordt over de wedergeboorte gehandeld.

Bij Joël:

‘Vreest niet, gij beesten op Mijn veld, want de weiden in de woestijn zullen weer jong gras voortbrengen’, (Joël 2:22).

Bij David:

‘Toen was ik onverstandig, ik was gedierte bij God’, (Psalm 73:22).

Bij Jeremia:

‘Ziet, de dagen komen, en Ik zal het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien, met zaad van de mens en zaad van het beest, en Ik zal over hen waken om te bouwen en te planten’, (Jeremia 31:27, 28);

waar over de wedergeboorte gehandeld wordt. Dat wilde dieren hetzelfde betekenen, blijkt ook bij Hosea:

‘ In die tijd zal Ik een verbond sluiten tussen Israël en de wilde dieren, de vogels in de lucht en de kruipende dieren’, (Hosea 2:17).

Bij Job:

‘Om verwoesting en honger zult gij lachen, en voor het wild gedierte hoeft gij niet te vrezen. Want met de stenen des velds zult gij een verbond hebben en de wilde dieren zullen in vrede met u leven’, (Job 5:22, 23).

Bij Ezechiël:

‘Ik zal een verbond met u maken, en het boze dier uit het land doen ophouden, opdat zij zeker zullen wonen in de woestijn’, (Ezechiël 34:25).

Bij Jesaja:

‘Het wilde dier zal Mij eren, want Ik heb wateren in de woestijn gegeven’, (Jesaja 43:20).

Bij Ezechiël:

‘Alle vogels van de lucht nestelden op zijn takjes, en alle wilde dieren teelden onder zijn twijgen, en alle grote volken woonden onder zijn schaduw’, (Ezechiël 31:6). Hier is sprake van Assur, waarmee de geestelijk mens wordt bedoeld en die met de hof van Eden wordt vergeleken.

Bij David:

‘Verheerlijkt Jehova en al Zijn engelen, verheerlijkt Hem, van de aarde, jullie walvissen, de vruchtbomen, wilde dieren, en alle beesten, het kruipende dier en de vogels’, (Psalm 148:2, 3, 4, 7, 9, 10). Hier worden dus precies dezelfde dingen genoemd, zoals: walvissen, vruchtbomen, wilde dieren, beesten, kruipend dier, vogel; indien hier niet bedoeld werd wat bij de mens leven heeft, zou nooit daarvan gezegd kunnen worden dat zij Jehovah verheerlijken.

Bij de profeten wordt zeer wel onderscheid gemaakt tussen beesten en wilde dieren. Niettemin wordt het goede in de mens een beest genoemd net zoals zij die in de hemel de Heer het meest nabij zijn, dieren worden genoemd, zowel bij Ezechiël als bij Johannes:

‘Alle engelen stonden rondom de troon, en de ouderlingen en de vier dieren, en vielen voor de troon neer op hun aangezicht, en aanbaden het Lam’, (Openbaring 7:11 en 19:4). Zij, aan wie het evangelie wordt gepredikt, heten ook schepselen, omdat zij opnieuw geschapen moeten worden:

‘Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie aan alle schepselen’, (Markus 16:15).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl