Bible

 

Hosea 4

Studie

   

1 Hoort des HEEREN woord, gij kinderen Israels! want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, en geen weldadigheid, en geen kennis van God in het land is;

2 Maar vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.

3 Daarom zal het land treuren, en een iegelijk, die daarin woont, kwelen, met het gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels; ja, ook de vissen der zee zullen weggeraapt worden.

4 Doch niemand twiste noch bestraffe iemand; want uw volk is als die met den priester twisten.

5 Daarom zult gij vallen bij dag, ja, zelfs de profeet zal met u vallen bij nacht; en Ik zal uw moeder uitroeien.

6 Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; dewijl gij de kennis verworpen hebt, heb Ik u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; dewijl gij de wet uws Gods vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten.

7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen.

8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, een ieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid.

9 Daarom, gelijk het volk, alzo zal de priester zijn; en Ik zal zijn wegen over hem bezoeken, en zijn handelingen hem vergelden.

10 En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte; want zij hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen.

11 Hoererij, en wijn, en most neemt het hart weg.

12 Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren.

13 Op de hoogten der bergen offeren zij, en op de heuvelen roken zij, onder een eik, en populier, en iepeboom, omdat derzelver schaduw goed is; daarom hoereren uw dochteren, en uw bruiden bedrijven overspel.

14 Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uw bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, dat geen verstand heeft zal omgekeerd worden.

15 Zo gij, o Israel! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft.

16 Want Israel is onbandig, als een onbandige koe; nu zal hen de HEERE weiden, als een lam in de ruimte.

17 Efraim is vergezeld met de afgoden; laat hem varen.

18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niet dan hoereren; hun schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft.

19 Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, en zij zullen beschaamd worden vanwege hun offeranden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 643

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

643. Dat het de toerekening van het goede en het boze is, die in het Woord daar waar zij wordt genoemd, bedoeld wordt, blijkt uit talloze plaatsen daar, die weliswaar eerder ten dele werden aangehaald, maar opdat het voor eenieder zeker wordt, dat er geen andere toerekening bestaat, zullen ook hier enige plaatsen uit het Woord worden aangevoerd. Deze zijn de volgende: De Zoon des Mensen zal komen, en alsdan zal hij eenieder vergelden naar zijn daden’, (Mattheüs 16:27);

‘Zij die de goedheden hebben gedaan, zullen uitgaan tot de opstanding van het leven, maar zij die de boosheden gedaan hebben, tot de opstanding van het gericht’, (Johannes 5:29);

‘Het Boek werd geopend, dat des levens is, en allen werden geoordeeld naar hun werken’, (Apocalyps 20:12-13);

Ziet, Ik kom haastiglijk, en Mijn loon is met Mij, om eenieder te geven naar zijn werk’, (Apocalyps 22:12); ‘Ik zal bezoeken naar zijn wegen, zijn werken zal Ik hem vergelden’, (Hosea 4:9; Zacharia 1:6; Jeremia 25:14; 32:19);

‘In de dag van Zijn toorn en van Zijn gerecht oordeel zal God eenieder vergelden naar zijn werken’, (Romeinen 2:5-6);

‘Wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat eenieder de dingen zal wegdragen, die door het lichaam zijn gedaan, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij boos’, (2 Corinthen 5:10). Er bestond geen andere wet van toerekening in het begin van de Kerk, en er zal geen andere bestaan aan haar einde. Dat er geen andere bestond in het begin van de Kerk, blijkt uit Adam en zijn echtgenote, namelijk dat zij verdoemd werden, aangezien zij kwaad hadden gedaan door te eten van de boom der kennis van het goede en het boze, (Genesis 2; 3). Dat er eveneens geen andere bestaan zal aan het einde van de Kerk, blijkt uit deze woorden van de Heer: ‘Wanneer de Zoon des Mensen komen zal in de heerlijkheid van Zijn Vader, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid; en Hij zal tot de schapen aan Zijn rechterhand zeggen: Komt, gij gezegenden, en bezit als erfenis het koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging van de wereld; want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. Maar tot de bokken aan Zijn linkerhand zei Hij, omdat zij de goedheden niet gedaan hadden: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is’, (Mattheüs 25:31 e.v.). Hieruit kan eenieder met open ogen zien, dat er een toekenning van het goede en het boze is, en dat er ook een toekenning van het geloof is, komt omdat de naastenliefde die tot het goede behoort, en het geloof dat tot het ware behoort, tezamen zijn in de goede werken; en dat, wanneer zij niet tezamen zijn, de werken niet goed zijn, zie de artikelen nrs. 373-377 hiervoor. Daarom zegt Jacobus: ‘Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, als hij zijn zoon geofferd heeft op het altaar; ziet gij niet, dat het geloof samengewerkt heeft met de werken, en uit de werken het geloof als volmaakt erkend is; en de Schrift is vervuld is geworden, die zegt: ‘Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend’, (Brieven 2:21, 22, 23)

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.