Bible

 

Hosea 13

Studie

   

1 Als Efraim sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israel; maar hij is schuldig geworden aan den Baal en is gestorven.

2 En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen.

3 Daarom zullen zij zijn als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat; als kaf van den dorsvloer, en als rook uit den schoorsteen wordt weggestormd.

4 Ik ben toch de HEERE, uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik.

5 Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land.

6 Daarna zijn zij, naardat hunlieder weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij vergeten.

7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg.

8 Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond ze aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen.

9 Het heeft u bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp.

10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten?

11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid.

12 Efraims ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd.

13 Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan.

14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn,

15 Want hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, een wind des HEEREN, opkomende uit de woestijn; en zijn springader zal uitdrogen, diezelve zal den schat van alle gewenste huisraad roven.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5215

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5215. En verzengd van de oostenwind; dat dit betekent vol begeerten, staat vast uit de betekenis van verzengd worden van de oostenwind, namelijk verteerd worden door het vuur van de begeerten; de oostenwind immers en het oosten in de echte zin, is de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, nrs. 101, 1250, 3249, 3708, 3762;

vandaar zijn zij in de tegenovergestelde zin de liefde van zich en de liefde van de wereld, dus de begerigheden en de begeerten, want deze zijn van die liefden; met betrekking tot deze wordt gesproken van vuur, om de oorzaak die in nr. 5071 is gehandeld; dus verzengd worden. Er zijn immers twee oorsprongen van de warmte, zoals er eveneens twee oorsprongen van licht zijn: de ene oorsprong van warmte is vanuit de zon van de wereld, de andere uit de Zon van de hemel, die de Heer is; dat de zon van de wereld warmte uitgiet in haar wereld en in alle dingen die daar zijn, is bekend; dat de zon van de hemel echter warmte in de algehele hemel ingiet, is niet zo bekend, maar niettemin kan het bekend zijn indien men slechts nadenkt over de warmte die innerlijk in de mens is en niets gemeen heeft met de warmte van de wereld, dat wil zeggen, over de warmte die de levenswarmte wordt genoemd; daaruit kan men weten dat deze warmte van een andere aard is dan de warmte van de wereld, namelijk dat de innerlijke warmte levend is en de wereldse zonnewarmte niet levend en dat de innerlijke warmte omdat die levend is, de innerlijke dingen van de mens ontsteekt, namelijk zijn wil en verstand en dat zij het geeft aan hem om te verlangen en lief te hebben en ook aangedaan te worden; vandaar eveneens zijn de verlangens, de liefden, de aandoeningen, geestelijke warmten en worden ook zo genoemd; dat zij warmten zijn, blijkt ook duidelijk; vanuit de levende lichamen immers ademt van alle kanten warmte uit, ook in de grootste koude; en eveneens wanneer de verlangens en de aandoeningen, dat wil zeggen, de liefden groeien, wordt dan het lichaam in dezelfde graad warm. Het is deze warmte die in het Woord wordt verstaan onder hitte, vuur en vlam en het is in de echte zin de hemelse en de geestelijke liefde, maar in de tegenovergestelde zin de lichamelijke en de aardse liefde; daaruit kan vaststaan dat hier met verzengd van de oostenwind wordt aangeduid: verteerd door het vuur van de begeerten en wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot de wetenschappelijke dingen, die de schrale aren zijn, dat wordt aangeduid, dat zij vol begeerten zijn. Dat met de oostenwind of de wind van het oosten de dingen worden aangeduid die van de begeerten en daaruit van de fantasieën zijn, staat vast uit de plaatsen in het Woord, waar hij wordt genoemd, bij David:

‘Hij deed de oostenwind voorttrekken in de hemelen en Hij bracht de zuidenwind voort door Zijn kracht en Hij deed op hen neder regenen vlees zoals stof, zoals zand der zee de gevleugelde vogel’, (Psalm 78:26, 27);

dat met het vlees dat die wind aanvoerde de begeerten werden aangeduid en met de gevleugelde vogel de fantasie daaruit, blijkt bij Mozes, (Numeri 11:31-35), dat de naam van die plaats waar de plaag van het volk voorviel vanwege het eten van het vlees werd genoemd ‘de graven der begerigheid’, omdat zij daar het volk begroeven; ‘hen die begerig waren geweest’.

Bij Ezechiël:

‘Ziet, zal de geplante wijnstok gedijen; zal hij niet, wanneer de oostelijke wind hem zal hebben aangeroerd, al uitdrogende uitdrogen’, (Ezechiël 17:10);

en bij dezelfde:

‘De wijnstok werd in toorn uitgerukt, hij werd ter aarde geworpen en de wind van het oosten heeft zijn vrucht verdord; elke roede zijner sterkte, zij zijn afgebroken en zijn uitgedroogd; het vuur heeft elkeen verteerd, een vuur immers is uitgegaan vanuit een roede zijner takken, het heeft zijn vrucht verteerd, zodat in hem geen roede der sterkte is, een scepter om te heersen’, (Ezechiël 19:12, 14);

daar staat de oostelijke wind of de oostenwind voor de dingen die van de begeerten zijn.

Bij Jesaja:

‘Hij heeft nagedacht over Zijn harde wind, en de dag des oostenwinds’, (Jesaja 27:8).

Bij Hosea:

‘De oostenwind zal komen, de wind van Jehovah, opstekende uit de woestijn en zijn springader zal uitdrogen en zijn bron zal verdrogen; diezelve zal de schat van alle vat des verlangens roven’, (Hosea 13:15);

daar staat eveneens de wind van het oosten of de oostenwind voor de dingen die van de begeerten zijn. Evenzo bij Jeremia:

‘Zoals een oostelijke wind zal Ik hen verstrooien voor de vijand’, (Jeremia 18:17).

Bij David:

‘Door de oostelijke wind zult Gij de schepen van Tharsis verbreken’, (Psalm 48:8).

Bij Jesaja:

‘Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, omdat zij zijn vervuld met oostenwind en de guichelaars [wichelaars] zijn Filistijnen’, (Jesaja 2:6).

Bij Hosea:

‘Efraïm is weidende de wind en hij achtervolgt de oostenwind elke dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting’, (Hosea 12:2);

de wind staat hier voor fantasieën en de oostenwind voor de begeerten. Iets eenders wordt ook in de innerlijke zin verstaan onder de oostelijke wind waardoor ‘sprinkhanen werden voortgebracht en waardoor de sprinkhanen in de zee werden geworpen’, (Exodus 10:13, 19) en eveneens waardoor ‘de wateren van de Schelfzee werden verdeeld’, (Exodus 14:21).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl