Bible

 

Genesis 6

Studie

   

1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden,

2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.

3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.

4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.

5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.

9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God.

10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.

11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel.

12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde.

13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven.

14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.

15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte.

16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.

18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u.

19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn;

20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.

21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij.

22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1673

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1673. Dat de woorden ‘en zij sloegen de Refaïm in Asteroth Karnajim, en de Susim in Ham, en de Emim in Schave Kirjathaïm’ de overredingen van het valse betekenen of de hel van dergelijke overredingen, welke de Heer overwon, blijkt uit de betekenis van de Refaïm, de Susim en de Emim, namelijk dat zij van een soortgelijk geslacht waren als de Nefilim, die in, (Genesis 6:4) vermeld worden; en dat deze overredingen van het valse betekenen of diegenen, die uit inbeelding van hun eigen verhevenheid en voortreffelijkheid al de heilige dingen en waarheden te niet gedaan hadden, en die valsheden en de begeerten goten, is op die plaats meer dan voldoende aangetoond; men zie nr. 581 en de daar aangehaalde plaatsen, (Numeri 13:33; Deuteronomium 2:10; Jesaja 14:9; 26:14, 19; Psalm 88:11). Het zijn hier de soorten overredingen van het valse die worden aangeduid door deze drie namen en veder ook door de Chorieten op de berg Seïr; want er zijn verschillende soorten van overredingen van het valse, niet alleen overeenkomstig de valsheden, maar ook overeenkomstig de begeerten, waaraan zij zich toevoegen of waarin ze zich uitstorten, of waaruit zij voortvloeien en waardoor zij worden voortgebracht. Van welke aard de overredingen van het valse zijn, kan nooit iemand nagaan, omdat de mens nauwelijks meer weet dan dat er overreding van het valse en begeerte tot het boze bestaat; maar in het andere leven zijn zij ten strengste in de geslachten ervan en de soorten ervan gerangschikt. De afgrijselijkste overredingen van het valse waren bij hen die Nefilim werden genoemd, dezen waren van dien aard dat zij in het andere leven door hun overredingen de geesten die zij naderden, alle denkvermogen ontnemen, zodat het deze toeschijnt alsof zij nauwelijks meer leven en nog minder iets waars kunnen denken. Want er bestaat, zoals aangetoond, in het andere leven een mededeling van gedachten en daarom kan een dergelijke overreding, wanneer die invloeit, wel niet anders dan alle denkvermogen van anderen, om zo te zeggen, doden. Van dien aard waren de goddeloze naties, waartegen de Heer streed in de eerste knapenjaren, en die Hij overwon, en wanneer de Heer deze niet door Zijn komst in de wereld overwonnen had, zou heden ten dage geen enkel mens meer op deze aarde zijn overgebleven, want elk mens wordt van de Heer door geesten geregeerd. Heden ten dage zijn diezelfde Nefilim door hun fantasieën met een soort van nevelrots omgeven, waaruit zijn onophoudelijk proberen uit te breken, maar tevergeefs. Ten aanzien van hen, zie men de nrs. 1265-1272 en herhaaldelijk eerder. Dezen en dergelijke mensen worden ook door Jesaja bedoeld:

‘De doden zullen niet leven, de Refaïm zullen niet opstaan, daarom hebt Gij hen bezocht en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan’, (Jesaja 26:14);

en bij David:

‘Zult Gij wonder doen aan de doden; zullen de Refaïm opstaan, zullen zij U bekennen?’ (Psalm 88:11), waar onder de doden niet de doden worden verstaan, maar de verdoemden. Ook heden ten dage zijn er, vooral uit de christenheid, die eveneens overredingen hebben, maar niet zulke afgrijselijke, als de mensen van vóór de vloed hadden. Iets anders zijn de overredingen van het valse, welke zowel het verstandsdeel als het wilsdeel van de mens in beslag nemen – van dien aard waren die van de mensen van vóór de vloed en die van hen die door Refaïm, Susim en Emim worden aangeduid – en iets anders de overredingen van het valse, die alleen het verstandsdeel in beslag nemen en die hun oorsprong ontlenen aan de beginselen van het valse die men bij zichzelf bevestigd heeft. Deze zijn niet zo sterk en niet zo dodelijk als die van de anderen, maar toch berokkenen zij de geesten in het andere leven veel schade, en benemen hun voor een deel het denkvermogen. Geesten die van dien aard zijn, wekken bij de mens louter bevestigingen van het valse op, zodat de mens niet anders ziet, dan dat het valse waar en het boze goed is. het is hun sfeer die van dien aard is. Zodra iets waars door de engelen wordt opgeroepen, verstikken zij het en blussen het uit. De mens kan alleen daaraan al bemerken of hij door dergelijke geesten wordt geregeerd, wanneer hij de waarheden van het Woord voor valsheden houdt en zich daarin bevestigt, zodat hij niet anders kan zien; hij kan er dan vrij zeker van zijn, dat dergelijke geesten bij hem zijn en dat zij heersen. Evenzo is het gesteld met hen die zichzelf wijsmaken, dat elk eigen voordeel het algemeen welzijn ten goede komt, en niets anders voor het algemeen welzijn houden dan wat ook het eigenbelang dient. De boze geesten bij hem geven zoveel bevestigingen in dat hij niet anders ziet. Zij die van dien aard zijn, dat zij alle eigenbelang als het algemeen welzijn beschouwen of het in de schijn hullen alsof dat het algemeen welzijn betreft, doen in het andere leven hetzelfde met betrekking tot datgene wat daar het algemeen welzijn is. Dat een dergelijke invloeiing van de geesten bij de mens plaats vindt, is mij door voortdurende ondervinding op aanschouwelijke wijze te weten gegeven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl