Bible

 

Genesis 23

Studie

   

1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.

2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.

3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:

4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.

5 En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.

7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;

8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

10 Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:

11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.

12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;

13 En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.

14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:

15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.

16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar.

17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was gevestigd,

18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.

19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.

20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 2905

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2905. A hundred years and twenty years and seven years. That this signifies their fullness, is evident from the signification of a “hundred,” as being what is full (see n. 2636); and of “twenty,” or twice ten, as being also what is full (see n. 1988); and of “seven,” as being what is holy (see n. 395, 433, 716, 881); thus it is the fullness or the end of what is holy belonging to the church that is here signified. (That numbers in the Word all signify things, may be seen above, n. 482, 487, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252.)

[2] Their fullness, that is, the fullness of the states and times of the church, signifies their end; for the case with the church is like that of the ages of man, of which the first is childhood, the second youth, the third adult age, the fourth old age; the last, or old age, being called the fullness or end. It is also like the times and states of the year; of which the first is spring, the second summer, the third autumn, and the fourth winter; and this last is the end of the year. It is also like the times and states of the day, the first of which is dawn, the second noon, the third evening, and the fourth night; and when this has come, there is fullness or the end. To all these are the states of the church compared in the Word, and they are signified by the same; for by times are signified states (see n. 2625, 2788, 2837).

[3] The good and truth with those who are of the church are wont to decrease in this manner; and when there are no longer any good and truth (or as is said, when there is no longer any faith, that is, no charity) then the church has come to its old age, or its winter, or its night; and its time and state then are called “decision,” “consummation,” and “fulfillment” (see n. 1857). The same is signified when it is said of the Lord that He came into the world in the fullness of times, or when there was fullness; for there was then no longer any good, not even natural good; and consequently there was no truth. These are the things specifically signified by what is said in this verse.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.