Bible

 

Genesis 20

Studie

   

1 En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar.

2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg.

3 Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd.

4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?

5 Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan.

6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren.

7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is!

8 Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer.

9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden.

10 Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt?

11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.

12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden.

13 En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!

14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder.

15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.

16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.

17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.

18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2575

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2575. Dat de woorden ‘zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven’ een oneindige overvloed van het aan het goede toegevoegde redelijk ware betekenen, blijkt uit de betekenis van duizend, namelijk het vele en ontelbare, hier het oneindige of een oneindige overvloed, daar het betrekking heeft op de Heer, over welke betekenis hierna; uit de betekenis van het zilver, namelijk het redelijk ware, waarover de nrs. 1551, 2048;

en uit de betekenis van de broeder, namelijk het aan het redelijk toegevoegde hemelse goede, zoals een broeder aan een zuster, nrs. 2524, 2557. Hieruit blijkt duidelijk, dat de woorden ‘ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven’ een oneindige overvloed van het aan het goede toegevoegde redelijk ware betekenen. Dat het aan het goede, wat de broeder is, gegeven wordt, maar niet aan het ware, komt omdat het ware uit het goede is en niet omgekeerd; over deze oneindige overvloed zie nr. 2572.

Dat duizend in het Woord het vele en ontelbare betekent, en wanneer het op de Heer betrekking heeft, het oneindige, blijkt duidelijk uit de plaatsen hierna volgend; bij Mozes:

‘Ik, Jehovah, uw God, ben een ijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de zonen, aan het derde en aan het vierde lid van degenen die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden van degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden’, (Exodus 20:5, 6; 34:7; Deuteronomium 5:9, 10) en bij Jeremia:

‘Jehovah doet barmhartigheid aan duizendtallen en vergeldt de ongerechtigheid der vaderen in de schoot van hun zonen na hen’, (Jeremia 32:18) waar door duizenden en duizendtallen niet iets bepaalds wordt aangeduid, maar het oneindige, want de barmhartigheid van de Heer is oneindig, omdat zij Goddelijk is.

Bij David:

‘Gods wagenen zijn twee myriaden, de duizendtallen verdubbeld; de Heer is onder hen, Sinaï in heiligheid’, (Psalm 68:18) waar myriaden en duizendtallen voor het ontelbare staan.

Bij dezelfde:

‘Aan uw zijde zullen er duizend vallen en een myriade aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken’, (Psalm 91:7) waar duizend en myriade eveneens voor het ontelbare staan; en daar het de Heer betreft, die in de psalmen met David wordt bedoeld, staan zij voor allen, die Zijn vijanden zijn.

Bij dezelfde:

‘Onze winkels zijn vol, uitgevende de ene spijs na de andere; onze kudden van kleinvee werpen duizend en tienduizend op onze straten’, (Psalm 144:13) ook hier duizend en tienduizend of een myriade voor het ontelbare.

Bij dezelfde:

‘Duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is’, (Psalm 90:4) duizend jaren voor hetgeen zonder tijd is, dus voor het eeuwige, dat het oneindige van de tijd is.

Bij Jesaja:

‘Een duizend van het schelden van een enige, van voor het schelden van vijf zult gij vlieden, totdat gij overgelaten wordt gelijk een mast op de top van een berg’, (Jesaja 30:17) waar een duizend of een troep van duizend staat voor velen zonder bepaald getal en vijf voor weinigen, nr. 649.

Bij Mozes:

‘Jehovah, uw vaderen God, doe tot u, zo als gij zijt, duizendmaal meer en Hij zegene u’, (Deuteronomium 1:11) waar duizendmaal staat voor het talloze, zoals in de gewone spreektaal, waarin duizend eveneens gezegd wordt voor veel, zoals dat iets duizendmaal gezegd of op duizend manieren is gedaan. Eveneens bij Jozua:

‘Een enig man onder u zal er duizend vervolgen, want Jehovah, uw God, strijdt voor u’, (Jozua 23:10). Daar in de berekening duizend een bepaald getal is, schijnt het in de profetieën, vooral wanneer het met het historische in verband staat, alsof duizend, duizend betekent, terwijl het toch vele of ontelbare dingen betekent zonder een bepaald getal, want de historische vermeldingen zijn van dien aard dat zij de voorstellingen bepalen tot de naastgelegen en eigenlijke betekenissen van de woorden en ook tot de namen die daar voorkomen, hoewel door getallen evenals door namen in het Woord dingen worden aangeduid, zoals blijken kan uit hetgeen eerder over getallen is aangetoond in de nrs. 482, 487, 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252. Dit is de reden dat sommigen ook van menig zijn, dat door de duizend jaren in, (Openbaring 20:1-7) duizend jaren of duizend tijden worden aangeduid, omdat, zoals gezegd, de profetische dingen daar in historische vorm zijn beschreven, terwijl er door duizend jaren niets anders wordt aangeduid dan een onbepaalde veelheid en ook elders een oneindigheid van tijd of de eeuwigheid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl