Bible

 

Genesis 15

Studie

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1815

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1815. Dat de woorden ‘Hij zei tot hem: Ik ben Jehovah’ de Binnenste Mens van de Heer betekenen, die Jehovah is, van wie de innerlijke gewaarwording kwam, blijkt uit hetgeen herhaaldelijk eerder is gezegd, namelijk dat het binnenste van de Heer, dat wil zeggen, alles wat de Heer uit de Vader ontving, in Hem Jehovah was, want uit Jehovah werd Hij ontvangen. Wat de mens van zijn vader ontvangt is iets anders dan wat hij van zijn moeder ontvangt. Van zijn vader ontvangt de mens alles wat innerlijk is; de ziel zelf of het leven komt van de vader; maar van zijn moeder ontvangt hij alles wat uiterlijk is; kortom, de innerlijke mens of de geest zelf komt van de vader, maar de uiterlijke mens of het lichaam zelf komt van de moeder. Dit kan eenieder alleen al hieruit begrijpen, dat de ziel zelf van de vader wordt ingeplant, welke zich in het ei met een lichamelijke vorm begint te bekleden; alles wat er daarna aan toegevoegd wordt, zowel in het ei als in de baarmoeder, is van de moeder, want van nergens anders heeft het zijn groei. Hieruit kan blijken, dat de Heer naar de binnenste dingen Jehovah was; daar echter het uiterlijke, dat de Heer van de moeder had ontvangen, met het Goddelijke of met Jehovah verenigd moest worden, en wel als gezegd, door verzoekingen en overwinningen, kon het Hem, in deze staten niet anders toeschijnen, dan dat het, wanneer Hij met Jehovah sprak, zo was, alsof Hij met een ander sprak, terwijl Hij toch met Zichzelf sprak, voor zoveel Hij namelijk met Jehovah verbonden was. Die meest innerlijke of binnenste gewaarwording, welke de Heer boven allen die geboren zijn, in de volmaaktste vorm bezat, was uit Zijn binnenste, dat wil zeggen, uit Jehovah zelf, hetgeen hier in de innerlijke zin wordt aangeduid met deze woorden ‘Jehovah zei tot hem’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl