Bible

 

Genesis 15

Studie

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1788

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1788. Dat het schild de bescherming tegen de boosheden en valsheden is, waarop vertrouwd wordt, blijkt zonder verklaring, want het is door veelvuldig gebruik tot een algemene spreekwijze geworden, dat Jehovah een schild en scherm is; wat echter in het bijzonder door het schild wordt aangeduid, kan uit het Woord blijken, namelijk dat het met betrekking tot de Heer bescherming, en met betrekking tot de mens vertrouwen in de bescherming van de Heer betekent. Zoals oorlog verzoekingen betekent, zoals in nr. 1664 werd aangetoond, evenzo betekenen alle oorlogswapens iets bijzonders van de verzoeking en van de verdediging tegen de boosheden en valsheden, of tegen de duivelse bende, die in de verzoeking leidt en verzoekt. Daarom wordt iets anders aangeduid door een rondas, iets anders door een langwerpig schild, iets anders door een kort rond schild, iets anders door een helm, iets anders door een speer, verder door een lans, iets anders door een zwaard, iets anders door een boog en pijlen, iets anders door een pantser; over elk van deze wapens, zal door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt worden gehandeld. Dat het schild met betrekking tot de Heer de bescherming tegen boosheden en valsheden betekent, en met betrekking tot de mens het vertrouwen in de Heer, komt omdat het een beschutting voor de borst was, en door de borst het goede en ware werd aangeduid, het goede omdat daarin het hart, het ware omdat daarin de longen zijn. Dat het schild dit betekent, blijkt bij David:

‘Gezegend zij Jehovah, mijn rotssteen, die mijn handen onderwijst ten strijde, mijn vingers ten oorlog, mijn barmhartigheid, en mijn bolwerk, mijn versterkte hoogte en mijn bevrijder voor mij, mijn schild en op wie ik mij betrouwe’, (Psalm 144:1, 2), waar de strijd en de oorlog de verzoekingen betreffen, en wel daar in de innerlijke zin de verzoekingen van de Heer. Het schild is met betrekking tot Jehovah de bescherming, met betrekking tot de mens het vertrouwen, zoals duidelijk blijkt.

Bij dezelfde:

‘O, Israël, vertrouw gij op Jehovah, hun hulp en hun schild is Hij; Gij huis van Aharon, vertrouw op Jehovah, hun hulp en hun schild is Hij, gijlieden die Jehovah vreest, vertrouwt op Jehovah, Hij is hun hulp en Hij is hun schild’, (Psalm 115:9, 10, 11), evenzo.

Bij dezelfde:

‘Jehovah, mijn bolwerk, mijn God, op welke ik vertrouw, met Zijn vleugel zal Hij u dekken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een schild en beukelaar’, (Psalm 91:2, 4), waar schild en beukelaar voor de bescherming tegen de valsheden staan.

Bij dezelfde:

‘Jehovah mijn steenrots, en mijn burcht, en mijn uithelper, mijn God, mijn rots, op welke ik betrouw, mijn schild en de hoorn van mijn heil, Jehovah is een schild allen, die op Hem betrouwen’, (Psalm 18:3, 31), evenzo.

Bij dezelfde:

‘Gij, die harten en nieren beproeft, gerechte God, mijn schild bij God, die de oprechten van hart behoudt’, (Psalm 7:10, 11), voor het vertrouwen.

Bij dezelfde:

‘Gij hebt mij het schild van Uw heil gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund’, (Psalm 18:36), voor het vertrouwen.

Bij dezelfde:

‘De schilden der aarde zijn van God, Hij is zeer verheven’, (Psalm 47:10), voor vertrouwen.

Bij dezelfde:

‘Zon en Schild is Jehovah God, genade en heerlijkheid zal Jehovah geven, Hij zal het goede niet onthouden aan degenen, die in oprechtheid wandelen’, (Psalm 84:12), voor de bescherming.

Bij Mozes:

‘O, uw gelukzaligheden, gij Israël, wie is u gelijk, een volk behouden in Jehovah, het schild van uw hulp, en die het zwaard van uw voortreffelijkheid is, en uw vijanden zullen aan u bedrogen worden’, (Deuteronomium 33:29), schild staat voor bescherming. Zoals de oorlogswapens betrekking hebben op hen, die in de worstelingen van de verzoekingen zijn, hebben diezelfde oorlogswapens ook betrekking op hen, die bestoken en verzoeken, en dan betekenen ze het tegenovergestelde, bijvoorbeeld het schild de boosheden en valsheden, waarmee zij vechten en zich verdedigen, en waarop zij vertrouwen, zoals bij Jeremia:

‘Rust de rondas en het schild toe, en nadert tot de strijd, spant de paarden aan, en klimt op, gij ruiters, en stelt u met helmen, vaagt de lansen, trekt de pantsiers aan’, (Jeremia 46:3, 4) behalve nog vele andere plaatsen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl