Bible

 

Genesis 13

Studie

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1574

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1574. Dat de Kanaäniet het erfboze van moederswege in de uiterlijke mens betekent, is eerder in nr. 1444 aangetoond. Dat echter de Perisiet het valse uit het kwade betekent, blijkt uit andere plaatsen in het Woord, alwaar de Perisiet genoemd wordt, zoals bij Jakob:

‘Jakob zei tot Schimeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken bij de inwoners des lands, bij de Kanaänieten, en bij de Perisieten, en ik ben weinig in getal, en zij zullen zich over mij verzamelen, en zij zullen mij slaan, en ik zal verloren zijn, ik en mijn huis’, (Genesis 34:30), waar eveneens door de Kanaäniet het kwade wordt aangeduid, en door de Perisiet het valse.

Bij Jozua:

‘Jozua zei tot de zonen van Jozef: Zo gij een talrijk volk zijt, ga op naar het woud, en houw daar voor u af in het land van de Perisiet en van de Refaïm, zo u de berg van Efraïm te eng is’, (Jozua 17:15) waar door de Perisieten de beginselen van het valse worden aangeduid, door de Refaïm de overredingen van het valse, welke zij zouden uitroeien, want de berg van Efraïm is in de innerlijke zin het inzicht. In het Boek der Richteren:

‘Na de dood van Jozua, en de zonen Israëls vroegen Jehovah, zeggende: Wie zal onder ons optrekken naar de Kanaäniet, om het eerst tegen hem te strijden; en Jehovah zei: Jehudah zal optrekken, ziet Ik heb het land in zijn hand gegeven. En Jehudah zei tot zijn broer Schimeon: Trek met mij op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaäniet strijden, en ik zal ook met u optrekken in uw lot. En Schimeon toog met hem, en Jehudah toog op, en Jehovah gaf de Kanaäniet en de Perisiet in hun hand’, (Richteren 1:1, 2, 3, 4, 5);

waar door Jehudah eveneens de Heer wordt uitgebeeld ten aanzien van de hemelse dingen en door Schimeon ten aanzien van de daaruit voortkomende geestelijke dingen. De Kanaäniet is het kwade, de Perisiet is het valse, dat overwonnen werd. Dit was het Goddelijk antwoord of orakel, dat zo te verstaan is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl