Bible

 

Genesis 13

Studie

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1542

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1542. Dat dit en het vervolg van dit hoofdstuk in de innerlijke zin ook de Heer uitbeeldt, en dat het de voortzetting is van Zijn leven, vanaf de jongensjaren, kan blijken uit wat in het vorige hoofdstuk is gezegd en aangetoond, voorts uit wat volgt, bovenal hieruit, dat het het Woord van de Heer is, en van Hem door de hemel neerdaalde, en dat er dus ook niet het kleinste deel van een woord geschreven is, dat niet hemelse verborgenheden bevat. Wat van een dergelijke oorsprong is, kan geenszins anders zijn. Dat in de innerlijke zin gehandeld werd over het onderricht van de Heer, toen Hij een jongen was, is aangetoond. Er zijn bij de mens twee dingen die maken dat hij niet hemels kan worden: het ene behoort tot zijn verstandsdeel, het andere tot het deel van zijn wil. Wat tot het verstandsdeel behoort, zijn onnuttige wetenschappelijke dingen, die hij in de jongens- en adolescentiejaren in zich opnam. Wat tot het deel van de wil behoort, zijn de lusten en de begeerten, waartoe hij neigt. Deze dingen zijn het, die verhinderen dat hij de hemelse dingen kan bereiken. Deze beletselen moeten eerst uit de weg worden geruimd, en pas dan, wanneer zij opzij zijn geschoven, kan hij in het licht van de hemelse dingen worden binnengeleid, en tenslotte in het hemelse licht. Daar de Heer gelijk een ander mens is geboren, en evenals een ander mens onderricht moest worden, moest Hij ook de wetenschappelijke dingen aanleren. En dit werd uitgebeeld en aangeduid door Abrams vreemdelingschap in Egypte. En dat de onnuttige wetenschappelijke dingen Hem tenslotte verlieten, werd ook uitgebeeld, namelijk daarmede dat Farao vanwege hem zijn mannen opdroeg hem, en zijn vrouw en al wat hij had, heen te zenden (vorige hoofdstuk, vers 20). Dat echter de lusten, die tot de dingen van de wil behoren en de zinnelijke, uiterste mens uitmaken, Hem verlieten, wordt in dit vers uitgebeeld door Loth, namelijk dat hij zich afscheidt van Abram, want Loth beeldt een dergelijk mens uit.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl