Bible

 

Ezechiël 9

Studie

   

1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.

2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.

3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.

4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.

7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.

8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?

9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.

10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.

11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalypse Revealed # 440

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

440. And they had as king over them the angel of the bottomless pit, whose name in Hebrew is Abaddon, but who in Greek has the name Apollyon. (9:11) This symbolically means that those caught up in falsities springing from lusts, who by a total falsification of the Word destroyed the church, are in a satanic hell.

The angel of the bottomless pit as king does not signify that some angel is king there, but that falsity reigns in it. For a king in its genuine sense symbolizes someone who possesses truths owing to an affection for goodness, and abstractly truth itself (no. 20); and in an opposite sense, therefore, a king symbolizes someone who is caught up in falsities owing to a lust for evil, and abstractly falsity itself. The bottomless pit symbolizes the satanic hell where such people reside (nos. 387, 421). A name symbolizes the character of someone's or something's state (nos. 81, 122, 165).

Abaddon in Hebrew is someone who destroys, or a destroyer, and likewise Apollyon in Greek, and this is falsity of the most fundamental sort, which by a total falsification of the Word has destroyed the church.

Abaddon in the Hebrew text means destruction in the following places:

Your truth in destruction? (Psalms 88:11)

Hell is naked before Him, and destruction has no covering. (Job 26:6)

For it will be a fire that consumes to destruction... (Job 31:12)

Destruction and death say... (Job 28:22)

Elsewhere hell and the devil are called destruction or a destroyer (Isaiah 54:16, Ezekiel 5:16; 9:1, Exodus 12:13), but by using another term.

  
/ 962  
  

Many thanks to the General Church of the New Jerusalem, and to Rev. N.B. Rogers, translator, for the permission to use this translation.