Bible

 

Ezechiël 9

Studie

   

1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.

2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.

3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.

4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.

7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.

8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?

9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.

10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.

11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.

   

Komentář

 

Poison

  

'Poison' denotes deceit or hypocrisy in the spiritual sense.

(Odkazy: Arcana Coelestia 9013)

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4503

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4503. De zonen van Jakob kwamen over de doorboorden en plunderden de stad; dat dit betekent dat dit hele nageslacht de leer vernietigde, staat vast uit de betekenis van Jakobs zonen, namelijk het nageslacht van Jakob, waarover eerder; uit de betekenis van plunderen, namelijk vernietigen; en uit de betekenis van de stad, te weten de leer die van de Kerk is, waarover eerder in nr. 4500.

Dat Simeon en Levi, nadat zij alle manlijke in de stad en Hemor en Sichem hadden gedood, uitgingen en dat daarna de zonen van Jakob over de doorboorden kwamen en de stad plunderden, is een verborgenheid, die alleen vanuit de innerlijke zin blijkt; de verborgenheid is de volgende: dat nadat het ware en het goede van de Kerk, dat door Simeon en Levi worden uitgebeeld, waren uitgeblust en in de plaats ervan het valse en het boze was, daaraan vervolgens nog werden toegevoegd de valse en de boze dingen die in de tegenovergestelde zin door de overige zonen van Jakob worden aangeduid; dat door elk van de zonen van Jakob enig algemene van het geloof en van de naastenliefde werd uitgebeeld, is in de nrs. 2129, 3858, 3913, 3926, 3939, 4060 getoond; wat door Ruben, zie de nrs. 3861, 3866, 3870; wat door Jehudah, nr. 3881; wat door Dan, nrs. 3921-3923; wat door Naftali, nrs. 3927, 3928; wat door Gad, nrs. 3934, 3935; wat door Aser, nrs. 3938, 3939; wat door Jisaschar, nrs. 3956, 3957; wat door Zebulon, nrs. 3960, 3961;

deze algemene dingen van het geloof en van de naastenliefde, die door hen werden uitgebeeld, worden de valse en boze dingen van dat soort, wanneer eenmaal het ware en het goede van de Kerk zijn uitgeblust en dan worden die dingen daar nog bovendien aan toegevoegd; want de valse en de boze dingen groeien aanhoudend aan in een eenmaal verdraaide en uitgebluste Kerk; deze dingen worden daarmee aangeduid dat de zonen van Jakob over de doorboorden kwamen en de stad plunderden, nadat Simeon en Levi alle manlijke in de stad en Hemor en Sichem gedood en Dina wegenomen hadden en waren uitgegaan. Dat met de doorboorden in het Woord de uitgebluste ware en goede dingen worden aangeduid, kan uit deze plaatsen vaststaan; bij Jesaja:

‘Gij zijt voortgeworpen uit uw graf, zoals een gruwelijke scheut, een bekleedsel der gedoden, doorboorden met het zwaard, die nederdalen tot de stenen van de kuil, zoals een vertreden lijk’, (Jesaja 14:19), waar over Babel wordt gehandeld; de doorboorden met het zwaard staan voor degenen die de ware dingen van de Kerk hebben ontwijd.

Bij dezelfde:

‘Zodat hun doorboorden worden voortgeworpen en de stank van hun lijken opgaat’, (Jesaja 34:3), waar gehandeld wordt over de valse en de boze dingen die de Kerk bestoken; de doorboorden staan daarvoor.

Bij Ezechiël:

‘De gewelddadigen der natiën zullen het zwaard uittrekken over de schoonheid van uw wijsheid en zij zullen uw sieraad ontwijden; in de kuil zullen zij u nederlaten en gij zult de doden sterven der doorboorden in het midden der zeeën’, (Ezechiël 28:7, 8), waar wordt gehandeld over de vorst van Tyrus, met wie de primaire dingen van de erkentenissen van het ware en het goede worden aangeduid; de doden der doorboorden sterven in het midden der zeeën, staat voor hen die door de wetenschappelijke dingen valse dingen uitbroeden en vandaar de ware dingen van de Kerk verontreinigen.

Bij dezelfde:

‘Ook dezen zullen met genen nederdalen in de hel tot de doorboorden met het zwaard; wanneer men u zal hebben doen nederdalen met de bomen van Eden in het land der lagere dingen, in het midden der met de voorhuid behepten zult gij liggen met de doorboorden met het zwaard’, (Ezechiël 31:17, 18).

Bij dezelfde:

‘Daal neder en leg u met hen die de voorhuid hebben, in het midden der doorboorden met het zwaard zullen zij vallen; de voornaamsten der machtigen zullen hem toespreken in het midden der hel’, (Ezechiël 32:19-21);

daar wordt gehandeld over Farao en Egypte; de doorboorden met het zwaard staan voor hen die door de wetenschappen waanzinnig zijn door bij zich het geloof van het ware, dat van de Kerk is, door die wetenschappen uit te blussen.

Bij David:

‘Ik ben gerekend met degenen die in de kuil nederdalen, ik ben geworden zoals een man, zonder sterkte, veronachtzaamd onder de doden, zoals de doorboorden die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt en die van Uw hand zijn afgesneden’, (Psalm 88:5, 6);

de doorboorden in de hel, in de kuil en in het graf, staan voor hen die de ware en de goede dingen bij zich door de valse en de boze dingen hebben vernietigd; dat zij niet in de hel zijn omdat zij met het zwaard doorboord zijn, kan eenieder weten.

Bij Jesaja:

‘Stad der tumulten, opspringende stad, niet met het zwaard doorboorden en niet in de krijg gedoden, allen die in u gevonden zijn tezamen gebonden, zij zijn van verre gevlucht’, (Jesaja 22:2, 3);

daar wordt gehandeld over de begoochelingen vanuit de zinlijke dingen, waardoor de ware dingen van de Kerk niet kunnen worden gezien, waarover zij daarom in een ontkennende twijfel zijn; zij worden doorboorden genoemd, maar niet met het zwaard.

Bij Ezechiël:

‘Ik zal over u het zwaard brengen en Ik zal uw hoogten verderven en uw altaren zullen worden vernietigd en uw opgerichte tekens zullen worden verbroken en Ik zal uw doorboorden doen liggen voor uw afgoden; wanneer de doorboorden in het midden van u gevallen zullen zijn, zult gij bekennen dat Ik Jehovah ben; dan zult gij erkennen, wanneer de doorboorden zullen zijn in het midden van hun afgoden, rondom hun altaar’, (Ezechiël 6:3, 4, 7, 13);

de doorboorden staan voor hen die in de valse dingen van de leer zijn.

Bij dezelfde:

‘Verontreinigt het huis en vervult de voorhoven met doorboorden; zij gingen uit en zij sloegen in de stad’, (Ezechiël 9:7);

dit is een profetisch gezicht; het huis verontreinigen en de voorhoven vervullen met doorboorden, staat voor de goede en de ware dingen ontwijden.

Bij dezelfde:

‘Gij hebt uw doorboorden in deze stad vermenigvuldigd en gij hebt haar straten met de doorboorde vervuld; daarom heeft de Heer Jehovih gezegd: Uw doorboorden die gij in het midden van haar hebt gesteld, dezen het vlees en gene de pot en Hij zal ulieden uit het midden van haar uitleiden’, (Ezechiël 11:6, 7). Omdat met de doorboorden diegenen worden aangeduid die bij zich de ware dingen van de Kerk hebben uitgeblust door de valse en de boze dingen, waren daarom eveneens in de uitbeeldende Kerk diegenen onrein die een doorboorde hadden aangeraakt, waarover het volgende bij Mozes:

‘Al wie op de oppervlakte des velds een doorboorde met het zwaard of een dode of een been des mensen of een graf zal hebben aangeroerd, zal zeven dagen onrein zijn’, (Numeri 19:16, 18) en daarom vond onderzoeking en verzoening door een vaars plaats.

Bij dezelfde:

‘Indien er wordt gevonden een doorboorde liggende in het veld en men niet weet wie hem heeft geslagen, zo zullen de ouderen der stad en de rechters uitgaan en zij zullen meten naar de steden die rondom de doorboorde zijn; het zal geschieden, tot de stad die de doorboorde het naast is, de ouderen van die stad zullen de vaars van een os nemen, door welke geen arbeid is gedaan en die in het juk nog niet heeft getrokken en zij zullen haar afbrengen tot de rivier of het dal en zij zullen daar de vaars onthalzen en zij zullen hun wanden wassen over de onthalsde vaars en zij zullen zeggen: Onze handen hebben geen bloed vergoten en onze ogen hebben niet gezien; verzoen uw volk Israël, Jehovah, en geef niet het onschuldige bloed in het midden van Uw volk; en het bloed zal; voor hen verzoend zijn’, (Deuteronomium 21:1-8). Dat die wetten werden gegeven, omdat met de doorboorde de verdraaiing, de vernietiging en de ontwijding van het ware van de Kerk door het valse en het boze wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen in de innerlijke zin; er wordt gezegd een doorboorde liggende in het veld, omdat met het veld de Kerk wordt aangeduid, nrs. 2971, 3310, 3766;

met de vaars door welke nog geen arbeid is gedaan, wordt de onschuld van de uiterlijke mens, die in onwetendheid is, aangeduid; indien die dingen niet vanuit de innerlijke zin kenbaar werden, moest eenieder zich wel verwonderen dat zo’n wijze van handelen van verzoening werd bevolen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl