Bible

 

Ezechiël 38:3

Studie

       

3 En zeg: Zo zegt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan u, o Gog, gij hoofdvorst van Mesech en Tubal!

Komentář

 

Field

  
The Sower, by Vincent van Gogh

A "field" in the Bible usually represents the Lord's church, and more specifically the desire for good within the church. It's where good things start, take root, and grow. When you have a desire to be a good person and to do good things, the natural first questions are "What does that mean?", "What should I do?", "What can I do?". You look for ideas, concepts, direction. Once you figure out something you want to do or a change you want to make in yourself, you seek specific knowledge. If you want to volunteer at a food pantry, say, you'd need to know whom to call, when they need help, where to go, what to bring. Armed with that knowhow, you're ready to get to work. That process could be compared to food production. You start with a field -- which is that desire to be good. Then you plant seeds -- those ideas and concepts. Those seeds sprout into plants -- the specific facts and knowledge needed for the task (easily seen in the food pantry example, but also true with deeper tasks like "being more tolerant of my co-workers" or "taking more time for prayer," or "consciously being a more loving spouse"). Finally, those plants produce food -- the actual good thing that you go and do. The Writings also say that in a number of cases a "field" represents the doctrine, or teachings, of the church. This sounds markedly different. The desire for good is emotional, a drive, a wanting; doctrine is a set of ideas. But for a church to be true, its doctrine must be centered on a desire for good, and must lead people toward doing what is good. So sound doctrine is actually closely bound up with the desire for good.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1151

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1151. Dat Gomer, Magog, Madai, Javan, Thubal, Mesech en Thiras evenzovele naties waren, bij wie zo’n godsdienst was en door welke in de innerlijke zin evenzovele leringen worden aangeduid, welke leringen dezelfde waren als de riten, die zij heilig hielden, blijkt duidelijk uit het Woord, waarin deze naties hier en daar genoemd worden, want hiermee wordt overal de uiterlijke godsdienst aangeduid, nu eens met de innerlijke godsdienst overeenstemmende uiterlijke, dan weer de tegenovergestelde. Dat ook het tegenovergestelde daarmee wordt aangeduid, komt omdat alle Kerken, waar zij ook mochten zijn, in de loop van de tijd veranderden en wel in het tegenovergestelde. Dat de hier genoemde natiën niets anders betekenen dan de uiterlijke godsdienst, dus hun leringen, welke riten waren, kan zoals gezegd, elders uit het Woord blijken, voornamelijk bij de profeten. Ten aanzien van Magog, Mesech, Thubal en Gomer als volgt bij Ezechiël:

‘Mensenzoon, zet uw aangezichten tegen Gog, het land van Magog, de vorst, het hoofd van Mesech en Thubal, en profeteer over hem, en zeg: Zo zegt de Heer Jehovih: Zie, Ik ben tegen u, Gog, vorst, hoofd van Mesech en Thubal, en Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u uitvoeren, en uw ganse heir, paarden en ruiters, die allemaal volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die zwaarden handelen, zij allen, met hen Perzië, Kusch en Puth, en met hen Gomer en al zijn vleugelen, Beththogarma, de zijde van het noorden, en al zijn vleugelen; in het nageslacht van de jaren zult gij komen over het land, dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israëls, welke tot verwoesting geworden zijn’, (Ezechiël 38:2, 3, 4, 5, 6, 8). Dit hoofdstuk handelt geheel over de Kerk die verdorven geworden is en tenslotte de gehele godsdienst in uiterlijke dingen of riten stelde, nadat de naastenliefde uitgeblust was, welke wordt aangeduid door de bergen Israëls. Hier is Gog en het land Magog, vorst en hoofd van Mesech en Thubal de godsdienst in uiterlijke dingen. Eenieder kan zien, dat hier niet van Gog en Magog sprake is; het Woord van de Heer handelt niet over wereldse dingen, maar omsluit goddelijke dingen.

Ook bij Ezechiël:

‘Profeteer over Gog, en zeg: Zo zegt de Heer Jehovih: Zie, Ik ben tegen u, Gog, vorst, hoofd van Mesech en Thubal, en Ik zal u omwenden, en u zessendelen, en u optrekken uit de zijde van het noorden, en Ik zal u brengen op de bergen Israëls; op de bergen Israëls zult gij vallen, gij en al uw vleugelen, en de volken, die met u zijn, (Ezechiël 39:1, 2, 4);

in dit hele hoofdstuk wordt ook gehandeld over de van de innerlijke gescheiden uiterlijke godsdienst, die afgodisch is geworden, en hier door Gog, Mesech en Thubal worden aangeduid, waaronder ook de leringen worden verstaan, die zij aannemen, en daarna uit de letterlijke zin van het Woord bevestigen en zo de waarheden vervalsen en de innerlijke godsdienst vernietigen, want deze zelfde naties betekenen, zoals gezegd is, ook het tegenovergestelde.

Bij Johannes:

‘Wanneer de duizend jaren geëindigd zijn, zal de satanas uit zijn gevangenis ontbonden worden, en hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog om hen te vergaderen tot de oorlog; zij zijn opgekomen over de breedte van de aarde, en omringden de legerplaats van de heiligen, de geliefde stad, (Openbaring 20:7, 8, 9);

waar door Gog en Magog dergelijke dingen worden aangeduid; de van de innerlijke godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst, dat wil zeggen, gescheiden van de liefde tot de Heer, en van de liefde ten opzichte van de naaste, is niet anders dan afgodendienst, welke de legerplaats van de heiligen omringd, en de geliefde stad. Over Mesech en Thubal bij Ezechiël:

‘Daar is Mesech en Thubal en zijn hele bende; rondom hen zijn hun graven; zij zijn allen onbesneden, van het zwaard doorboord, omdat zij hun schrik verbreid hebben in het land van de levenden’, (Ezechiël 32:26);

waar sprake is van Egypte of van de wetenschappelijke dingen, waarmee zij de geestelijke dingen willen doorvorsen; Mesech en Thubal staan voor de leringen, welke de riten zijn, die onbesneden worden genoemd, wanneer er geen liefde is; vandaar heten zij van het zwaard doorboord en een schrik in het land van de levenden. Over Javan bij Joël:

‘Gij hebt de zonen van Jehudah en de zonen van Jeruzalem verkocht aan de zonen van de Javanieten, om hun ver van hun landpaal te voeren’, (Joël 4:6);

de zonen van Jehudah staan voor de hemelse dingen van het geloof, de zonen van Jeruzalem voor de geestelijke dingen van het geloof, dus voor de innerlijke dingen; de zonen van de Javanieten voor de van de innerlijke gescheiden godsdienst in uiterlijke dingen, van welke dienst, omdat hij zover van de innerlijke verwijderd is, wordt gezegd, dat zij hen ver van hun landpaal weggevoerd hebben.

Bij Jesaja staan Javan en Thubal voor de ware uiterlijke godsdienst zelf:

‘Komende om te vergaderen alle naties en tongen, en zij zullen komen, en zij zullen Mijn heerlijkheid zien, en Ik zal een teken aan hen zetten, en Ik zal uit hen ontkomenen zenden tot de naties Tarsis, Pul en Lud, de boogschutters Thubal en Javan, de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien, en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de naties verkondigen’, (Jesaja 66:18, 19);

waar sprake is van het rijk van de Heer en van Zijn komst; Thubal en Javan staan voor hen, die in een met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke godsdienst zijn, en over de innerlijke dingen moeten worden onderwezen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl