Bible

 

Ezechiël 10

Studie

   

1 Daarna zag ik, en ziet, boven het uitspansel, hetwelk was over het hoofd der cherubs, was als een saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens troons; en Hij verscheen op dezelve.

2 En Hij sprak tot den man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs, en strooi ze over de stad; en hij ging in voor mijn ogen.

3 De cherubs nu stonden ter rechterzijde van het huis, als die man inging; en een wolk vervulde het binnenste voorhof.

4 Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN.

5 En het geruis van de vleugelen der cherubs werd gehoord tot het uiterste voorhof, als de stem des almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt.

6 Het geschiedde nu, als Hij den man, bekleed met linnen, geboden had, zeggende: Neem vuur van tussen de wielen, van tussen de cherubs, dat hij inging en stond bij een rad.

7 Toen stak een cherub zijn hand uit van tussen de cherubs tot het vuur, hetwelk was tussen de cherubs, en nam daarvan, en gaf het in de vuisten desgenen, die met linnen bekleed was; die nam het, en ging uit.

8 Want er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen hand onder hun vleugelen.

9 Toen zag ik, en ziet, vier raderen waren bij de cherubs; een rad was bij elken cherub; en de gedaante der raderen was als de verf van een turkoois-steen.

10 En aangaande hun gedaanten, die vier hadden enerlei gelijkenis, gelijk of het ware geweest een rad in het midden van een rad.

11 Als die gingen, zo gingen deze op hun vier zijden; zij keerden zich niet om, als zij gingen; maar de plaats, waarheen het hoofd zag, die volgden zij na; zij keerden zich niet om, als zij gingen.

12 Hun ganse lichaam nu, en hun ruggen, en hun handen, en hun vleugelen, mitsgaders de raderen, waren vol ogen rondom; die vier hadden hun raderen.

13 Aangaande de raderen, elkeen derzelve werd voor mijn ogen genoemd Galgal.

14 En elkeen had vier aangezichten; het eerste aangezicht was het aangezicht eens cherubs, en het tweede aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het derde het aangezicht eens leeuws, en het vierde het aangezicht eens arends.

15 En die cherubs hieven zich omhoog; dit was hetzelfde dier, dat ik bij de rivier Chebar gezien had.

16 En als de cherubs gingen, zo gingen die raderen nevens dezelven; en als de cherubs hun vleugelen ophieven, om zich van de aarde omhoog te heffen, zo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen.

17 Als die stonden, stonden deze, en als die opgeheven werden, hieven zich deze ook op; want de geest der dieren was in hen.

18 Toen ging de heerlijkheid des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs.

19 En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid des Gods Israels was van boven over hen.

20 Dit is het dier, dat ik zag onder den Gods Israels bij de rivier Chebar; en ik bemerkte, dat het cherubs waren.

21 Elkeen had vier aangezichten, en elkeen had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen.

22 En aangaande de gelijkenis van hun aangezichten, het waren dezelfde aangezichten, die ik gezien had bij de rivier Chebar, hun gedaanten en zij zelven; zij gingen ieder recht uit voor zijn aangezicht henen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 157

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

157. Aangezien onder de geest van de mens diens gemoed wordt verstaan, zo wordt ‘in de geest zijn’, hetgeen soms in het Woord gezegd wordt, de staat van het gemoed verstaan afgescheiden van het lichaam. En daar in die staat de profeten die dingen zagen die in de geestelijke wereld bestaan, wordt die staat of toestand ‘het Gezicht Gods’ genoemd. In deze staat waren zij dan zoals de geesten en engelen zelf in die wereld. In die staat kan de geest van de mens, net zoals het gemoed ten aanzien van het gezicht, van de ene plaats naar de andere worden overgebracht, terwijl het lichaam op zijn plaats blijft. Het is in deze staat, waarin ik nu reeds 25 jaren achtereen geweest ben, met dit verschil, dat ik in de geest en tevens in het lichaam, en slechts enkele malen buiten het lichaam was. Dat Ezechiël, Zacharia, Daniël en Johannes toen hij de Openbaring schreef, in die staat waren, blijkt uit het volgende: Ezechiël zegt:

‘De geest hief mij op en bracht mij in Chaldea tot de gevangenschap in het Gezicht Gods, in de Geest Gods; aldus voer het Gezicht, hetwelk ik gezien had, van mij op’, (Ezechiël 11:1, 24);

‘dat de Geest hem opnam, en hij achter zich een aardbeving hoorde’, (Ezechiël 3:12, 14);

‘dat de Geest hem opvoerde tussen de aarde en de hemel, en hem tot Jeruzalem bracht, en dat hij gruwelen zag’, (Ezechiël 8:3 e.v.); ‘dat hij vier dieren zag, die cherubim waren, en verschillende dingen bij hen’, (Ezechiël hoofdstuk 1 en 10); voorts, ‘een nieuwe aarde en een nieuwe tempel, en een engel, die ze mat’, (Ezechiël hoofdstuk 40-48);

‘dat hij toen in het gezicht en in de geest was’, (Ezechiël 40:2; 43:5).

Iets dergelijk geschiedde met Zacharia, in wie toen een engel was, toen hij, ‘zag een man rijdende tussen de mirten’, (Zacharia 1:8 e.v.); ‘vier hoornen, en een man in wiens hand een meetsnoer was’, (Zacharia 1:18; 2:1, 5 e.v.); ‘vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen’, (Zacharia 3:1 e.v.); ‘een kandelaar en twee olijfbomen’, (Zacharia 4:1 e.v.);

‘een vliegende boekrol en een efa’, (Zacharia 5:1, 6);

‘vier wagens , uitgaande van tussen twee bergen, en paarden’, (Zacharia 6:1 e.v.). In een dergelijke staat was Daniël, toen hij zag ‘vier beesten opklimmende uit de zee’, en tal van dingen die ermee verband hielden, (Daniël 7:1 e.v.); toen hij zag ‘de worstelingen tussen de ram en de geitenbok’, (Daniël 8:1 e.v.); dat hij deze dingen zag ‘in het gezicht’ [nachtgezichten, dromen], (Daniël 7:1-2, 7, 13; 8:2; 10:1, 7-8); dat

‘de engel Gabriël hem verscheen in het gezicht, en met hem sprak’, (Daniël 9:21).

Iets dergelijks geschiedde met Johannes, toen hij de Openbaring schreef; hij zei dat

‘hij in de geest was op de dag des Heren’, (Apocalyps 1:10);

‘dat hij in een woestijn weggebracht werd in de geest’, (Apocalyps 17:3);

‘op een hoge berg in de geest’, (Apocalyps 21:10);

‘dat hij paarden zag in het gezicht’, (Apocalyps 9:17);

en elders, dat hij zag de dingen die hij beschreef, zoals toen ‘hij de Zoon des Mensen zag in het midden van de zeven kandelaren; de tabernakel, de tempel, de ark en het altaar in de hemel; het Boek verzegeld met zeven zegels, en de daarvan uitgaande paarden; de vier dieren om de Troon; de 12000 uitverkorenen uit elke stam; het Lam toenmaals op de berg Zion; de sprinkhanen, opklimmende uit de afgrond; de draak en zijn strijd met Michaël; de vrouw die een mannelijke zoon baarde, en in de woestijn vluchtte vanwege de draak; de twee beesten, het ene opklimmend uit de zee, het andere uit de aarde; de vrouw gezeten op het scharlaken beest; de draak, geworpen in een poel van vuur en zwavel; het witte paard en het grote avondmaal; de neerdalende Heilige Stad Jeruzalem, beschreven naar haar poorten, muren en grondvesten; de rivier van het levende water en de bomen des levens, vrucht voortbrengende elke maand’, en tal van dingen meer. In een dergelijke staat waren Petrus, Jacobus en Johannes, toen zij Jezus van gedaante veranderd zagen; en Paulus, toen hij onuitsprekelijke dingen hoorde uit de hemel.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.