Bible

 

Exodus 40:7

Studie

       

7 En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en gij zult water daar in doen.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 392

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

392. En een andere engel kwam en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat, betekent de geestelijke eredienst, die vanuit het goede van de naastenliefde is door de ware dingen van het geloof.

Met het altaar waaraan de engel stond en met het gouden wierookvat dat hij in de hand had, wordt de eredienst van de Heer vanuit de geestelijke liefde aangeduid; deze eredienst is vanuit het goede van de naastenliefde door de ware dingen van het geloof.

Er waren bij de zonen Israëls twee altaren, het ene buiten de tent en het andere binnen de tent; het altaar buiten de tent werd het ‘altaar des brandoffers’ genoemd, omdat de brandoffers en de slachtoffers daarop plaatsvonden; het altaar binnen de tent werd het ‘reukaltaar’ en ook het ‘gouden altaar’ genoemd; dat het twee altaren waren, had als oorzaak dat de eredienst van de Heer is vanuit de hemelse liefde en vanuit de geestelijke liefde; vanuit de hemelse liefde door hen die in Zijn hemels rijk zijn en vanuit de geestelijke liefde door hen die in Zijn geestelijk rijk zijn; over die beide rijken, zie nr. 387.

Ten aanzien van beide altaren zie ook de volgende plaatsen bij Mozes: ten aanzien van het altaar des brandoffers, (Exodus 20:21; 27:1-8; 39:36-43; Leviticus 7:1-5; 8:11; 16:18, 19, 33, 34); over het reukaltaar, (Exodus 30:1-10; 31:8; 37:25-29; 40:5, 26; Numeri 7:1).

Dat er altaren, wierookvaten en reukwerk werden gezien door Johannes, was niet omdat er zulke dingen in de hemel bestaan, maar het waren slechts de uitbeeldingen van de eredienst van de Heer daar; de oorzaak hiervan is deze: dat zulke dingen bij de zonen Israëls waren ingesteld en daarom in het Woord meermalen genoemd zijn; en die Kerk was een uitbeeldende Kerk; alle dingen immers van hun eredienst beeldden uit en duiden vandaar nu aan de Goddelijke Hemelse en Geestelijke dingen van de Heer, die van Zijn Kerk in de hemelen en op aarde zijn.

Eendere dingen worden daarom door die twee altaren in het Woord aangeduid in de volgende plaatsen:

‘Zend Uw licht en Uw waarheid; deze zullen mij leiden tot Uw habitakels en ik zal ingaan tot het altaar Gods tot God’, (Psalm 43:3, 4).

‘Ik was in de onschuld mijn handen en ik ga rondom Uw altaar, Jehovah en Ik zal doen horen de stem der belijdenis’, (Psalm 26:6, 7).

‘De zonde van Jehudah is geschreven met een ijzeren griffel op de tafel van hun hart en aan de hoornen Uwer altaren’’, (Jeremia 17:1, 2).

‘God Jehovah, Die ons verlicht; bindt het feest met snoeren tot aan de hoornen des altaars’, (Psalm 118:27).

‘Te dien dage zal voor Jehovah een altaar zijn in het midden van het land van Egypte’, (Jesaja 19:19).

Een altaar voor Jehovah in het midden van het land van Egypte, betekent de eredienst van de Heer vanuit de liefde in de natuurlijke mens.

‘Distel en doorn zullen op hun altaren opkomen’, (Hosea 10:8); waarmee de eredienst vanuit de boze dingen en de valse dingen van het boze wordt aangeduid.

Verder ook in (Jesaja 27:9; 56:6, 7; 60:7; Klaagliederen 2:7; Ezechiël 6:4-6, 13; Hosea 8:11; 10:1, 2; Amos 3:14; Psalm 51:2-21; Psalm 84:3-5; Mattheüs 5:23, 24; 23:18-20).

Aangezien de eredienst van de Heer met het altaar werd uitgebeeld en vandaar aangeduid, zo is het duidelijk dat onder het altaar hier in de Openbaring niet iets anders wordt verstaan en eveneens elders, zoals:

‘Ik zag onder het altaar de zielen van degenen die gedood waren om het Woord Gods’, (Openbaring 6:9).

‘De engel stond daar en zei: Meet de tempel Gods en het altaar en degenen die daarin aanbidden’, (Openbaring 11:1).

‘Ik hoorde een andere engel vanuit het altaar zeggen: Waar en gerecht zijn Uw gerichten’, (Openbaring 16:7).

Aangezien de uitbeeldende eredienst, die voornamelijk op de beide altaren werd verricht, door de Heer werd afgeschaft toen Hij in de wereld kwam, omdat Hijzelf de innerlijke dingen van de Kerk opende, wordt daarom bij Jesaja gezegd:

‘Te dien dage zal de mens opzien tot zijn Maker en zijn ogen zullen tot de Heilige Israëls zien en niet tot de altaren, het werk zijner handen’, (Jesaja 17:7, 8).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl