Bible

 

Exodus 31

Studie

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 490

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

490. En Ik zal Mijn twee getuigen geven, betekent degenen die belijden en erkennen vanuit het hart dat de Heer de God van hemel en aarde is en Zijn Menselijke Goddelijk, en die verbonden worden met Hem door het leven volgens de geboden van de Decaloog.

Dat deze het zijn die hier onder de twee getuigen worden verstaan, is omdat die twee dingen de twee wezenlijke van de Nieuwe Kerk zijn; dat het eerste wezenlijke, dat de Heer de God van hemel en aarde is en dat Zijn Menselijke Goddelijk is, de getuigenis is en dat vandaar degenen getuigen zijn, die dat van harte belijden en erkennen, zie de nrs. 6, 846 en nog verder hieruit:

‘Ik ben de mededienstknecht van uw broederen die de getuigenis van Jezus hebben; de getuigenis immers van Jezus is de geest der profetie’, (Openbaring 19:10).

‘De engelen van Michaël hebben de draak overwonnen door het bloed van het Lam en door het Woord van Zijn getuigenis; en de draak ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de bevelen Gods bewaarden en de getuigenis van Jezus Christus hebben’, (Openbaring 12:11, 17).

‘De zielen van degenen die met de bijl geslagen waren om de getuigenis van Jezus en om het Woord Gods’, (Openbaring 20:4).

Dezen zijn het die de Heer hebben erkend; dit wordt de getuigenis van Jezus genoemd, omdat de Heer het getuigt vanuit Zijn Woord, en dus vanuit Zichzelf; en daarom wordt Hijzelf de Getrouwe en Ware Getuige genoemd, (Openbaring 1:5; 3:14) en Hij zegt:

‘Ik getuig van Mijzelf en Mijn getuigenis is waar, omdat Ik weet van waar Ik gekomen ben en waar Ik heenga’, (Johannes 8:14); en verder:

‘Wanneer de Parakleet, de Geest der Waarheid, zal gekomen zijn, Die zal van Mij getuigen’, (Johannes 15:26).

Dat de Parakleet, de Geest der Waarheid, die ook de Heilige Geest is, het Goddelijke, voortgaande is, en dat dit de Heer Zelf is, zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Heer’, nrs. 46-54.

Omdat nu de Heer Zelf de Getuige is, worden daarom onder de getuigen ook degenen verstaan, die uit de Heer dit getuigen, zoals Johannes:

‘Jezus zei: Gijlieden hebt tot Johannes gezonden en hij is een getuige der waarheid geweest; Ik evenwel neem niet van een mens getuigenis aan’, (Johannes 5:33, 34).

‘Johannes kwam tot een getuigenis om van het Licht te getuigen; hij was het Licht niet, maar opdat hij van het Licht getuigen zou; het Woord dat bij God was en dat God was, was het ware Licht’, (Johannes 1:1, 2 e.v., 14, 34).

Dat het tweede wezenlijke van de Nieuwe Kerk, te weten de verbinding met de Heer door het leven volgens de geboden van de Decaloog, de Getuigenis is, blijkt hieruit, dat de Decaloog de Getuigenis wordt genoemd, zoals in het volgende:

‘Geven zult gij in de ark de getuigenis die Ik u geven zal’, (Exodus 25:16).

‘Mozes gaf de getuigenis in de ark’, (Exodus 40:20).

‘Het verzoendeksel, hetwelk op de getuigenis was’, (Leviticus 16:13).

‘Laat de stokken der stammen vóór de getuigenis’, (Numeri 17:4) en ook elders, zoals in, (Exodus 25:22; 31:7, 8; 32:15; Psalm 78:5; 132:12).

Hier zal iets worden gezegd ten aanzien van de verbinding met de Heer door het leven volgens de geboden van de Decaloog: het zijn twee tafels, waarop die geboden zijn geschreven: de ene voor de Heer, de andere voor de mens; de eerste tafel houdt in dat men niet verscheidene goden moet vereren, maar één God; de tweede tafel houdt in, dat men de boze dingen niet moet doen; wanneer dus één God wordt vereerd en de mens de boze dingen niet doet, vindt er verbinding plaats; want voor zoveel als de mens van de boze dingen aflaat, dat wil zeggen, boete doet, voor zoveel wordt hij door de Heer aangenomen en doet hij het goede uit Hem.

Maar wie is nu de Ene God?

Een Drievuldige God of Drie-enige God is niet één God, zolang als Hij Drievuldig of drie-enig is in drie Personen, maar Hij in wie het Drievuldige of het Drie-enige in één Persoon is, Die is God en Die God is de Heer; verwikkel de ideeën zoveel als men maar kan, toch zal men uit die verwikkeling niet kunnen ophalen dat God één is, tenzij Hij ook Eén is in Persoon; dat dit zo is, leert het gehele Woord, zowel het Oude profetische Woord als het Nieuwe apostolische Woord, zoals klaarblijkend gezien kan worden in het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Heer’.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl