Bible

 

Exodus 24

Studie

   

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.

6 En Mozes nam de helft van het bloed, en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 En hij nam het boek des verbonds, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen.

8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden.

9 Mozes nu en Aaron klommen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel.

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.

14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.

15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.

16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.

17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israels.

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 666

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

666. Dat het verbond niets anders dan de wedergeboorte betekent en wat tot de wedergeboorte behoort, kan hier en daar blijken uit het Woord, waar de Heer Zelf Verbond wordt genoemd, omdat Hijzelf de enige is die tot wedergeboorte brengt en tot Wie de wedergeborene opziet, omdat Hij alles is in al de dingen van de liefde en van het geloof. Dat de Heer het Verbond Zelf is, blijkt bij Jesaja:

‘Ik Jehovah, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal u bij uw hand grijpen en u behoeden, en Ik zal u geven tot een verbond van het volk, tot een licht van de natiën’, (Jesaja 42:6);

waar het verbond voor de Heer staat, licht van de natiën voor het geloof; evenzo (Jesaja 49:6).

Bij Maleachi:

‘Ziet, Ik zend Mijn engel, en snel zal tot Zijn tempel komen de Heer, die gijlieden zoekt, en de engel van het verbond, die gij begeert; ziet, Hij komt, wie zal de dag van Zijn Komst verdragen?’, (Maleachi 3:1, 2);

hier wordt de Heer Engel van het verbond genoemd. De sabbat wordt het eeuwige verbond genoemd, (Exodus 31:16);

daar deze de Heer Zelf aanduidt en de door Hem wedergeboren hemelse mens. Daar de Heer het verbond zelf is, volgt hieruit, dat het verbond alles omvat wat de mens met de Heer verbindt, dus de liefde en het geloof, en al wat tot de liefde en het geloof behoort; want al deze dingen zijn van de Heer en de Heer woont daarin; zo is het verbond dus zelf in diegenen bij wie deze dingen ontvangen worden. Dit kan niet plaatsvinden dan bij de wedergeborene, wij wie alles van de Regenerator of van de Heer is, aan het verbond toebehoort of het verbond is, zoals bij Jesaja:

‘Mijn barmhartigheid zal van u niet wijken, en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen’, (Jesaja 54:10);

waar barmhartigheid en verbond van de vrede de Heer is en wat van de Heer is. Evenzo bij Jesaja:

‘Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven, en Ik zal met u een eeuwig verbond maken, de standvastige barmhartigheden van David; Ik heb hem tot een getuige voor de volken gegeven, een vorst en wetgever over de natiën’, (Jesaja 55:3, 4);

hier David voor de Heer; het eeuwig verbond is in de dingen en door de dingen welke van de Heer zijn, hetgeen verstaan wordt onder tot Hem komen en horen, opdat de ziel zal leven.

Bij Jeremia:

‘Ik zal hun een hart en een weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, alsook hun kinderen na hen, en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe, en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven’, (Jeremia 32:39, 40);

voor hen die wedergeboren moeten worden, verder ook de dingen die bij de wedergeborene zijn, hier aangeduid door een hart en een weg, dat wil zeggen: naastenliefde en geloof, welke van de Heer en dus van het verbond zijn.

Ook bij Jeremia:

‘Ziet, de dagen komen, is het woord van Jehovah, en Ik zal met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond maken, niet naar het verbond, dat Ik met hun vaders gemaakt heb, daar zij Mijn verbond ijdel gemaakt hebben; maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met Israël maken zal; Ik zal Mijn wet in hun midden geven, en zal die op hun hart schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn’, (Jeremia 31:31, 32, 33);

hier wordt duidelijk verklaard wat het verbond is, namelijk de liefde tot en het geloof in de Heer bij hen die wedergeboren moeten worden.

Ook bij Jeremia wordt de liefde ‘verbond van de dag’ en het geloof ‘verbond van de nacht’ genoemd, (33 : 20).

Bij Ezechiël:

‘Ik Jehovah zal hun tot een God zijn, en Mijn knecht David vorst in het midden van hen, en Ik zal een verbond van vrede met hen maken, en het zal boos gedierte uit het land doen ophouden, en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden’, (Ezechiël 34:24, 25);

hier is duidelijk van de wedergeboorte sprake; David staat hier voor de Heer.

Ook bij Ezechiël:

‘David zal hun vorst zijn in eeuwigheid. Ik zal een verbond van vrede met hen maken, een verbond van eeuwigheid zal er met hen zijn en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid’, ( Ezechiël 37:25, 26);

hier evenzo met betrekking tot de wedergeboorte; David en heiligdom voor de Heer.

Bij dezelfde:

‘Ik kwam in een verbond met u, en gij werd de Mijne en ik heb u met water gewassen en Ik spoelde uw bloed van u af en zalfde u met olie’, (Ezechiël 16:8, 9, 11);

hier duidelijk voor de wedergeboorte.

Bij Hosea:

‘Ik zal te dien dage een verbond met hen maken, met het wilde dier van het veld, en met de vogels aan de hemel en het kruipende dier op de aarde’, (Hosea 2:18);

voor de wedergeboorte; het wilde dier op het veld, voor de dingen die tot de wil behoren, de vogels aan de hemel voor de dingen, die tot het verstand behoren.

Bij David:

‘Hij heeft Zijn volk verlossing gezonden. Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden’, ( Psalm 111:9);

voor de wedergeboorte; zij wordt een verbond genoemd, omdat gegeven en ontvangen wordt. Van hen echter, die niet wedergeboren zijn, of wat hetzelfde is, de godsdienst in uiterlijke dingen stellen, en zichzelf en wat zij begeren en denken, als goden achten en vereren, van hen wordt, daar zij zich van de Heer scheiden, gezegd, dat zij het verbond ijdel hebben gemaakt; zoals bij Jeremia:

‘Zij hebben het verbond van Jehovah, hun God, verlaten en zich voor andere goden neergebogen en die gediend’, (Jeremia 22:9).

Bij Mozes:

‘Wie het verbond zal overtreden, dienende andere goden, de zon, de maan, het heir der hemelen, zal gestenigd worden’, (Deuteronomium 1:2 en vervolg); de zon voor de eigenliefde, maan voor de beginselen van het valse, heir der hemelen voor de valsheden zelf. Hieruit blijkt nu, wat de Ark van het Verbond, waarin de Getuigenis of het Verbond lag, betekende, namelijk de Heer Zelf; wat het Boek van het Verbond, namelijk de Heer Zelf, (Exodus 24:4, 5, 6; 34 : 27; Deuteronomium 4:13, 23);

wat het Bloed van het Verbond, namelijk de Heer Zelf, (Exodus 24:6, 8);

Die Alleen de Regenerator is; vandaar is het verbond de wedergeboorte zelf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl