Bible

 

Exodus 11

Studie

   

1 (Want de HEERE had tot Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven.

2 Spreek nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise.

3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen des volks.)

4 Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte;

5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.

6 En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal.

7 Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.

8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns.

9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.

10 En Mozes en Aaron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9397

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9397. En hij las in de oren van het volk; dat dit betekent daarnaar luisteren en gehoorzamen, staat vast uit de betekenis van lezen, namelijk daarnaar luisteren, want als men leest is het opdat het gehoord zal worden en doorvat; en gehoorzamen, dat wil zeggen, opdat daarnaar zal worden geluisterd; en uit de betekenis van in de oren, namelijk tot gehoorzaamheid; de oren immers en horen betekenen gehoorzamen, nrs. 2542, 3869, 4551, 4652-4660, 5471, 5475, 7216, 8361, 8990, 9311.

Aangezien de oren niet alleen het horen en de gewaarworden betekenen, maar ook de gehoorzamen, wordt daarom in het Woord zeer vaak gezegd ‘spreken in de oren en lezen in hun oren’ en niet spreken en lezen vóór hen; zoals bij Jeremia: ‘Hoor deze woorden die Ik spreek in uw oren en in de oren van het ganse volk’, (Jeremia 28:7).

In het eerste Boek van Samuël: ‘Zij spraken die woorden in de oren van het volk’, (1 Samuël 11:4); en elders: ‘Laat uw dienstmaagd spreken in uw oren’, (1 Samuël 25:24).

In het Boek Richteren: ‘Roep uit in de oren van het volk, al zeggende’, (Richteren 7:3).

Bij Mozes: ‘Zeg in de oren van het volk’, (Exodus 11:2).

Bij dezelfde: ‘Hoor Israël de inzettingen en de gerichten die Ik spreek in uw oren heden’, (Deuteronomium 5:1).

Bij dezelfde: ‘Ik spreek in hun oren deze woorden’, (Deuteronomium 31:28).

Bij dezelfde: ‘Mozes sprak al de woorden des lieds in de oren van het volk’, (Deuteronomium 32:44).

In het tweede Boek der Koningen: ‘Hij las in hun oren al de woorden van het Boek des Verbonds’, (2 Koningen 23:2).

Bij Jeremia: ‘Zij zeiden tot hem: Zit neder en lees dat in onze oren; en Baruch las in hun oren’, (Jeremia 36:15).

Bij Lukas: ‘Toen Jezus al de woorden had voleindigd in de oren van het volk’, (Lukas 7:1).

Omdat het oor en horen betekenen de opneming, de gewaarwording en de gehoorzaamheid van het ware, dus het eerste en het laatste van het geloof, werd daarom zo vaak door de Heer gezegd: ‘Wie een oor heeft om te horen, die hore’, zoals bij (Mattheüs 11:15; 13:9,43; Markus 4:9,23; 7:16; Lukas 14:35).

En omdat met de doven of met de niet-horenden, in de geestelijke zin degenen worden aangeduid die niet in het geloof van het ware zijn, omdat zij niet in de erkentenis en vandaar niet in de gewaarwording ervan zijn, nrs. 6989, 9209, stak daarom de Heer, toen Hij een dove genas, de vinger in diens oren en zei: Effatha, dat wil zeggen, word geopend en terstond werd zijn gehoor geopend’, (Markus 7:32-35); dat alle wonderen van de Heer de staten van de Kerk hebben behelsd en aangeduid, zie de nrs. 8364, 9086.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl