Bible

 

Exodus 11

Studie

   

1 (Want de HEERE had tot Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven.

2 Spreek nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise.

3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen des volks.)

4 Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte;

5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.

6 En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal.

7 Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.

8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns.

9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.

10 En Mozes en Aaron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7791

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7791. En hij ging uit van met farao in de ontsteking van de toorn; dat dit betekent de tegenwoordigheid van het Goddelijk Ware losgescheurd van hen die verdoemd moeten worden, staat vast uit de betekenis van uitgaan, dus weggaan, hier losgescheurd worden, omdat er wordt gezegd in de ontsteking van de toorn; het laatste, wanneer de verdoemenis er is, is ook het losscheuren, want wanneer zij het Goddelijk Ware beginnen te verafschuwen en daarna te vrezen en tenslotte beginnen te huiveren bij de tegenwoordigheid ervan, dan scheuren zij zich ervan los; uit de uitbeelding van Mozes, te weten het Goddelijk Ware, waarover vele malen eerder; uit de uitbeelding van farao, dus zij die degenen bestookten die van de geestelijke Kerk zijn, waarover eveneens eerder, hier echter zij die verdoemd moeten worden; de verdoemenis immers wordt daarmee aangeduid dat de eerstgeborenen ter dood werden gebracht, nr. 7778; en uit de betekenis van de ontsteking van de toorn, namelijk de tegenzin en de afkeer, nrs. 3614, 5034, 5798 en wanneer het aan het Goddelijke wordt toegekend, zoals hier aan het Goddelijk Ware, dat door Mozes wordt uitgebeeld, wordt niet verstaan dat het Goddelijke Zich afkeerde, maar dat zij het zelf deden die in het boze zijn, nr. 5798; van ontsteking wordt gesproken met betrekking tot het valse en van toorn met betrekking tot het boze, nr. 3614.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl