Bible

 

Exodus 11

Studie

   

1 (Want de HEERE had tot Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven.

2 Spreek nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise.

3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen des volks.)

4 Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte;

5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.

6 En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal.

7 Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.

8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns.

9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.

10 En Mozes en Aaron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7790

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7790. En daarna zal ik uitgaan; dat dit betekent dat het Goddelijk Ware zal weggaan, staat vast uit de betekenis van uitgaan, dus weggaan; en uit de uitbeelding van Mozes, dus het Goddelijk Ware.

Dit betekent dat van degenen die de rechtschapenen hebben bestookt, wanneer zij verdoemd worden, al het Goddelijke weggaat, want dan zijn zij in de staat van hun boze en het boze verwerpt al het Goddelijk Ware en blust het uit.

Tevoren, voordat zij verdoemd werden, hebben zij de waarheden van het geloof weliswaar geweten, maar toch hadden zij de waarheden niet in henzelf; de waarheden waren toen immers in hun mond, echter niet in het hart; daarom, wanneer zij ten aanzien van deze dingen zijn verwoest, blijft het boze achter en dan treedt eveneens het valse van het boze tevoorschijn, dat erin verborgen lag; want hoewel zij de waarheden hebben beleden, waren zij toch niet daarin, maar in het valse; de belijdenis zelf van het ware daalde ook niet neer vanuit zijn beginsel, namelijk uit het goede, maar uit het boze, want zij was er voor hen ter wille van het gewin, eer en faam, dus ter wille van zichzelf en van de wereld.

Waarheden die uit zo’n beginsel neerdalen, kleven vast aan de oppervlakte en vallen van daar, wanneer zij verwoest worden als schubben af en wanneer zij afvallen, laten zij plekken achter die stinken en rotten ten gevolge van de valsheden die vanuit het boze daar uitwasemen.

Zodanig is het lot van hen die de waarheden hebben geweten en toch daartegen hebben geleefd, volgens de woorden van de Heer bij Lukas: ‘Die dienstknecht die de wil van zijn heer weet, maar zich niet bereidt, noch diens wil doet, zal met vele slagen geslagen worden; wie echter niet gekend heeft, ook al doet hij dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige geslagen worden’, (Lucas 12:47,48).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl