Bible

 

Exodus 1

Studie

1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis.

2 Ruben, Simeon, Levi, en Juda;

3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin;

4 Dan en Nafthali, Gad en Aser.

5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte.

6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht,

7 Zo werden de kinderen Israels vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd.

8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had;

9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels is veel, ja, machtiger dan wij.

10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke.

11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses.

12 Maar hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde, en hoe meer het wies; zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israels.

13 En de Egyptenaars deden de kinderen Israels dienen met hardigheid.

14 Zodat zij hun het leven bitter maakten met harden dienst, in leem en in tichelstenen, en met allen dienst op het veld, met al hun dienst, dien zij hen deden dienen met hardigheid.

15 Daarenboven sprak de koning van Egypte tot de vroedvrouwen der Hebreinnen, welker ener naam Sifra, en de naam der andere Pua was;

16 En zeide: Wanneer gij de Hebreinnen in het baren helpt, en ziet haar op de stoelen; is het een zoon, zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven!

17 Doch de vroedvrouwen vreesden God, en deden niet, gelijk als de koning van Egypte tot haar gesproken had, maar zij behielden de knechtjes in het leven.

18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen, en zeide tot haar: Waarom hebt gij deze zaak gedaan, dat gij de knechtjes in het leven behouden hebt?

19 En de vroedvrouwen zeiden tot Farao: Omdat de Hebreinnen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen; want zij zijn sterk; eer de vroedvrouw tot haar komt, zo hebben zij gebaard.

20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed; en dat volk vermeerderde, en het werd zeer machtig.

21 En het geschiedde, dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwde Hij haar huizen.

22 Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar al de dochteren in het leven behouden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4588

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4588. En de vroedvrouw zei tot haar: Vrees niet; dat dit de doorvatting vanuit het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen in de historische dingen van het Woord, namelijk het doorvatten, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2619, 2862, 3395, 3509;

en uit de betekenis van de vroedvrouw, namelijk het natuurlijke; dat de vroedvrouw hier het natuurlijke is, komt omdat wanneer innerlijke verzoekingen worden ondergaan, dat wil zeggen wanneer de innerlijke mens verzoekingen ondergaat, dan het natuurlijke is zoals een vroedvrouw, want indien het natuurlijke geen bijstand verleent, komt nooit enige baring van het innerlijk ware tot stand; het is immers het natuurlijke dat de innerlijke ware dingen wanneer die geboren zijn, in zijn schoot opneemt; het geeft ze immers de gelegenheid om naar buiten te kunnen komen. Het is met de dingen die van de geestelijke baring zijn, als volgt gesteld, dat de opneming in elk geval in het natuurlijke zal zijn; wat de oorzaak is dat wanneer de mens wordt wederverwekt, eerst het natuurlijke wordt voorbereid om op te nemen en voor zoveel dit ontvankelijk is geworden, voor zoveel kunnen de innerlijke ware en goede dingen uitkomen en vermenigvuldigd worden; dit is ook de oorzaak dat indien de natuurlijke mens niet is voorbereid om de ware en de goede dingen van het geloof in het leven van het lichaam op te nemen, hij ze in het andere leven niet kan opnemen, en dus niet kan worden gezaligd; dit is het wat onder dit algemene gezegde bij het gewone volk wordt verstaan, ‘Zoals de boom valt, blijft hij liggen’, of ‘zoals de mens sterft, zo wordt hij’; de mens heeft immers in het andere leven geheel het natuurlijk geheugen of heel het geheugen van de uiterlijke mens met zich, maar het is hem daar niet geoorloofd dit te gebruiken, nrs. 2469-2494;

en daarom is het daar zoals een fundamenteel vlak waarin de innerlijke ware en goede dingen vallen; indien dat vlak niet ontvankelijk is voor de goede en de ware dingen die uit het innerlijke invloeien, dan worden de innerlijke goede en ware dingen òf uitgeblust òf verdraaid òf verworpen. Hieruit kan vaststaan dat het natuurlijke is zoals een vroedvrouw. Dat het natuurlijke, in zover het een ontvanger is wanneer de innerlijke mens baart, zoals een vroedvrouw is, kan eveneens vaststaan uit de innerlijke zin van de dingen die worden vermeld over de vroedvrouwen, die tegen het verbod van Farao in, de zonen van de Hebreeuwse vrouwen in het leven hielden, waarover bij Mozes:

‘De koning van Egypte zei tot de vroedvrouwen van de Hebreïnnen, en hij zei: Wanneer gij de Hebreïnnen verlost en ziet op de stoelen, indien het een zoon is, zo zult gij hem doden en indien het een dochter is, zo zal zij in het leven worden gehouden. En de vroedvrouwen vreesden God en zij deden niet gelijk als de koning van Egypte tot haar had gesproken zij hielden de geborenen in het leven. En de koning van Egypte riep de vroedvrouwen en hij zei tot haar: Waarom hebt gijlieden dit woord gedaan en hebt gij de geborenen in het leven gehouden. En de vroedvrouwen zeiden tot Farao: Omdat niet gelijk de Egyptische vrouwen zijn de Hebreïnnen, want deze zijn levendig; eer de vroedvrouw tot haar komt en zij hebben gebaard. En God deed goed aan de vroedvrouwen en het volk werd vermenigvuldigd en het werd zeer talrijk. En het geschiedde, omdat de vroedvrouwen God vreesden en Hij maakte haar huizen’, (Exodus 1:15-21);

door de dochters en de zonen die de Hebreeuwse vrouwen baarden, worden de goede en de ware dingen van de nieuwe Kerk uitgebeeld; door de vroedvrouwen het natuurlijke in zover het de goede en de ware dingen opneemt; door de koning van Egypte het wetenschappelijke in het algemeen, nrs. 1164, 1165, 1186, dat de ware dingen uitblust, wat plaatsvindt wanneer het wetenschappelijke langs de verkeerde weg binnengaat in de dingen die van het geloof zijn, door niets te geloven dan alleen dat wat het zinlijke en het wetenschappelijke dicteert. Dat de vroedvrouwen daar de opnemingen van het ware in het natuurlijke zijn, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden bevestigd, wanneer de dingen die in dat hoofdstuk zijn, ter ontvouwing aan de beurt komen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl