Bible

 

Deuteronomium 8

Studie

   

1 Alle geboden, die ik u heden gebiede, zult gij waarnemen om te doen, opdat gij leeft, en vermenigvuldigt, en inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw vaderen gezworen heeft.

2 En gij zult gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw God, deze veertig jaren in de woestijn geleid heeft; opdat Hij u verootmoedige, om u te verzoeken, om te weten, wat in uw hart was, of gij Zijn geboden zoudt houden, of niet.

3 En Hij verootmoedigde u, en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit des HEEREN mond uitgaat.

4 Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw voet is niet gezwollen, deze veertig jaren.

5 Bekent dan in uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt.

6 En houdt de geboden des HEEREN, uws Gods, om in Zijn wegen te wandelen, en om Hem te vrezen.

7 Want de HEERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten;

8 Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig;

9 Een land, waarin gij brood zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn, en uit welks bergen gij koper uithouwen zult.

10 Als gij dan zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, uw God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven.

11 Wacht u, dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet zoudt houden Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede;

12 Opdat niet misschien, als gij zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, en goede huizen gebouwd hebben, en die bewonen,

13 En uw runderen en uw schapen zullen vermeerderd zijn, ook zilver en goud u zal vermeerderd zijn, ja, al wat gij hebt vermeerderd zal zijn;

14 Uw hart zich alsdan verheffe, dat gij vergeet den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft;

15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen, en schorpioenen, en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht;

16 Die u in de woestijn spijsde met Man, dat uw vaderen niet gekend hadden; om u te verootmoedigen, en om u te verzoeken, opdat Hij u ten laatste weldeed;

17 En gij in uw hart zegt: Mijn kracht, en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen.

18 Maar gij zult gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is.

19 Maar indien het geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk vergeet, en andere goden navolgt, en hen dient, en u voor dezelve buigt, zo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan.

20 Gelijk de heidenen, die de HEERE voor uw aangezicht verdaan heeft, alzo zult gij vergaan, omdat gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9552

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9552. Zijn granaatappelen; dat dit de wetenschappen van het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de granaatappelen, namelijk de wetenschappelijke dingen van het goede; er zijn wetenschappen van het goede en er zijn wetenschappen van het ware; de eerste worden aangeduid met granaatappelen, de laatste met de bloemen waarmee de kandelaar werd omgeven en versierd.

Dat de wetenschappen van het goede met de granaatappelen worden aangeduid, staat vast uit enige plaatsen elders, waar zij worden genoemd, zoals bij Mozes: ‘Een land van tarwe en gerst en van wijnstok en vijgenboom en granaatappel’, (Deuteronomium 8:8).

En bij Haggai: ‘Het zaad is nog niet in de schuur en tot aan de wijnstok en de vijgenboom en de granaatappel’, (Haggaï 2:19); tarwe, gerst en zaad in de schuur betekenen de innerlijke en uiterlijke hemelse dingen; de wijnstok, de vijgenboom en de granaatappel, de geestelijke en de natuurlijke dingen in hun orde, waarvan de laatste de wetenschappelijke dingen zijn, die van de natuurlijke en de zinlijke mens zijn, waarom de granaatappel in de laatste plaats wordt genoemd.

Bij Zefanja: ‘Jehovah zal Assur verdoen; in het midden van haar zullen de kudden van kleinvee rusten, al het wilde dier van de natie, voorts zullen de roerdomp en de eend in haar granaatappelen vernachten’, (Zefanja 2:13,14); de roerdomp en de eend in de granaatappelen staat voor de valsheden vanuit het boze in de wetenschappen van het goede.

Bij Amos: ‘Ik zag de Heer staande op het altaar, Die zei: Sla de granaatappel, dat de posten sidderen; dit is, verdeel ze allen in het hoofd, de laatsten van hen zal Ik doden met het zwaard’, (Amos 9:1); de granaatappel slaan staat voor de wetenschappelijke dingen van het goede vernietigen door de valsheden van het boze; van de posten wordt gezegd dat zij dan sidderen, omdat de posten de waarheden van het natuurlijke zijn, nr. 7847; de laatsten doden met het zwaard, staat voor de laatste dingen zo vernietigen; het zwaard immers is het ware strijdende tegen het valse en dat vernietigende en omgekeerd, nrs. 2799, 4499, 6355, 7102, 8249.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl