Bible

 

Amos 8

Studie

   

1 De Heere Heere deed mij aldus zien; en ziet, een korf met zomervruchten.

2 En Hij zeide: Wat ziet gij Amos? En ik zeide: Een korf met zomervruchten. Toen zeide de HEERE tot mij: Het einde is gekomen over Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.

3 Maar de gezangen des tempels zullen te dien dage huilen, spreekt de Heere Heere; vele dode lichamen zullen er zijn, in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend wegwerpen.

4 Hoort dit, gij, die den nooddruftige opslokt! en dat om te vernielen de ellendigen des lands;

5 Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij koren mogen openen? verkleinende de efa, en den sikkel vergrotende, en verkeerdelijk handelende met bedrieglijke weegschalen;

6 Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen.

7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten!

8 Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, het zal geheel oprijzen als een rivier, en het zal heen en weder gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte.

9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere Heere, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren.

10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag.

11 Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEEREN.

12 En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oosten; zij zullen omlopen om het woord des HEEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden.

13 Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst versmachten;

14 Die daar zweren bij de schuld van Samaria, en zeggen: Zo waarachtig als uw God van Dan leeft, en de weg van Ber-seba leeft! en zij zullen vallen, en niet weder opstaan.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Leer over de Gewijde Schrift # 35

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 118  
  

35. Dat de Profeten van het Oude Testament de Heer hebben uitgebeeld ten aanzien van het Woord en daardoor hebben aangeduid de Leer van de Kerk vanuit het Woord en dat zij vandaar genoemd werden Zonen des mensen, is in de 'Leer over de Heer' in artikel 28 getoond; waaruit volgt, dat zij door de verschillende dingen, die zij hebben geleden en uitgestaan, hebben uitgebeeld het geweld aan de letterlijke zin van het Woord door de Joden aangedaan; zoals de profeet Jesaja de zak van over zijn lenden uittrok en afdeed de schoen van over zijn voet, en naakt en ontschoeid ging drie jaren, (Jesaja 20:2-3). Eender Ezechiël die een scheermes over zijn hoofd haalde en over zijn baard, en het derde deel verbrandde in het midden van de stad, een derde deel wegsloeg met het zwaard en een derde deel verstrooide in de wind, en een klein beetje ervan bond in de slippen en tenslotte voortwierp in het midden van het vuur en verbrandde, (Ezechiël 5:1-4). Omdat de Profeten het Woord hebben uitgebeeld, en vandaar de Leer van de Kerk vanuit het Woord hebben aangeduid, zoals boven is gezegd, is het dat met het hoofd wordt aangeduid de wijsheid vanuit het Woord; vandaar wordt met het hoofdhaar en met de baard aangeduid het laatste van het ware. Omdat dit met die dingen werd aangeduid, was het daarom een teken van grote rouw en eveneens een grote schande, kaalheid over zich te brengen en eveneens kaal te verschijnen. De oorzaak hiervan was, en om geen andere oorzaak, dat de Profeet zijn hoofdhaar en baard afschoor, om daardoor uit te beelden de staat van de Joodse kerk ten aanzien van het Woord. De oorzaak hiervan en geen andere, was dat tweeënveertig knapen, die Elisa kaalkop hadden genoemd, werden verscheurd door twee berinnen, (2 Koningen 2:23-24); want de Profeet beeldde het Woord uit, als eerder gezegd, en kaal betekende dit zonder zijn laatste zin. Dat de Nazireërs hebben uitgebeeld de Heer ten aanzien van het Woord in zijn laatste zin, zal in het volgende artikel 49, worden gezien. Daarom was het voor hun ingesteld dat zij het hoofdhaar zouden laten groeien en niets ervan afscheren; Naziraeus betekent ook in de Hebreeuwse taal 'hoofdhaar'. Ook was het ingesteld voor de hogepriester dat hij het hoofd niet zou scheren, (Leviticus 21:10); eender voor de pater familias, (Leviticus 21:5). Vandaar was het dat kaalheid voor hen een grote schande was, zoals kan vaststaan uit deze plaatsen: 'Op alle hoofden kaalheid, en alle baard geschoren', (Jesaja 15:2; Jeremia 48:37).

'Over alle aangezichten schaamte en op alle hoofden kaalheid', (Ezechiël 7:18). Alle hoofd gekaald en alle schouder onthaard', (Ezechiël 29:18).

'Opkomen zal Ik doen over alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid', (Amos 8:10).

'Breng kaalheid aan, en scheer u om de zonen van uw verrukkingen en verwijd de kaalheid, omdat zij zijn heengetogen van u, (Micha 1:16). Hier wordt met kaalheid aanbrengen en verwijden, aangeduid de ware dingen van het Woord in de laatsten ervan vervalsen, en wanneer deze zijn vervalst, zoals het door de Joden is geschied, dan is het gehele Woord vernietigd, want de laatsten van het Woord zijn de schragen en ondersteuningen ervan, ja zelfs is ieder woord een schraag en ondersteuning van de hemelse en geestelijke waarheden ervan. Omdat de haardos het Ware in laatsten betekent, verschijnen daarom in de geestelijke wereld allen die het Woord verachten en de letterlijke zin ervan vervalsen, met een kaal hoofd; maar zij die het Woord eren en liefhebben, verschijnen met sierlijke haren; zie hierover artikel 49.

  
/ 118  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.