10044. Op het hoofd van de ram; dat dit betekent met het geheel, staat vast uit de betekenis van het hoofd, namelijk de gehele mens, dus het geheel, nr. 10011.
Dat het hoofd het geheel is, heeft als oorzaak dat het het hoogste is en daarin het binnenste van de mens; en uit het hoogste gaan alle dingen voort die beneden zijn, zoals ook vanuit het binnenste alle dingen voortgaan die buiten zijn, want deze zijn daaruit
Het binnenste bij de mens is zijn wil en verstand; deze zijn in de beginselen in het hoofd, de dingen die daaruit voortgaan, zijn de daden, die de uitwerkingen zijn van de innerlijke dingen in het lichaam.
Daarom, wanneer gezegd wordt wil en verstand, de gehele mens wordt verstaan, want daardoor is de mens een mens.
De daden van het lichaam trekken ook hun hoedanigheden vanuit de wil; vandaar is het dat de mens niet wordt beschouwd naar de daden van zijn lichaam of de werken, maar naar de wil daarin.
Omdat dit zo is, wordt onder de ziel in het Woord de gehele mens verstaan en wordt de mens de ziel genoemd, zoals in (Leviticus 4:27; 5:1,4,17; 6:2; 17:10,15) en elders.
Er zijn twee dingen die het geheel vormen, namelijk het hoogste en het laagste; dat het ook het laagste of het laatste is, komt omdat in het laatste alle innerlijke dingen stilhouden, van het eerste of het hoogste af en daar zijn zij tezamen, nrs. 9828, 9836.
Vandaar is het dat het hoogste door het laatste alle innerlijke dingen, die tussenliggend zijn, in het verband en in de vorm samenhoudt, opdat zij zich tot één einddoel zullen richten, nr. 9828.
Dat het laatste ook het geheel betekent, staat vast uit verscheidene teksten in het Woord, zoals dat de gehele mens vlees wordt genoemd, (Genesis 6:12; Numeri 16:22, 27:16; Jesaja 40:5; Zacharia 2:13) en elders.
Omdat de laatste dingen ook alle dingen of het geheel betekenen, worden daarom het hoofdhaar, het haar, de baard, die de laatste dingen zijn die uitgroeien bij de mens, daarvoor genomen, eveneens de voeten, ja zelfs de tenen en de vingers van de handen.
Dat het hoofdhaar, het haar en de baard daarvoor worden genomen, bij Jesaja: ‘Te dien dage zal de Heer met een scheermes door de koning van Assur het hoofd scheren, de haren der voeten en ook de baard’, (Jesaja 7:20).
De koning van Assur is de redenering, zodanig als van degenen die daardoor de Goddelijke dingen vernietigen, nr. 1186.
Het hoofd, de haren van de voeten en de baard scheren, is de laatste dingen wegnemen, want wanneer deze zijn weggenomen, vloeien de innerlijke dingen weg en vergaan
Daarom was het ook de priester verboden om het hoofd te scheren, (Leviticus 21:10); eveneens de Nazireeër, van wie het hoofdhaar het Nazireaat Gods werd genoemd, (Numeri 6) en de nrs. 6437, 9407, en wordt verstaan onder de kruin van de Nazireeër der broederen, (Genesis 49:25,26; Deuteronomium 33:16).
Vandaar wordt het eveneens gezegd dat de haren van het hoofd alle geteld zijn, (Mattheüs 10:30); waarmee wordt aangeduid dat alle en de afzonderlijke dingen in de mens het zijn; en verder ‘dat niet een haar van het hoofd zal vergaan’, (Lukas 21:18).
Dat ook de voeten, de tenen en de vingers van de handen alle dingen, dus het geheel betekenen, staat vast bij Johannes: ‘Petrus zei: Heer, Gij zult niet slechts mijn voeten wassen, maar ook de handen en het hoofd.
Jezus zei tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node dan dat hij ten aanzien van de voeten wordt gewassen, en hij is geheel rein’, (Johannes 13:9,10).
De voeten zijn het natuurlijke, dat het laatste is, nrs. 2162, 3147, 4938-4952, 9406.
En in de volgende dingen van dit hoofdstuk: ‘Van het bloed des rams zult gij geven op het oorlapje van Aharon en op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet’, vers 20; wat betekent op alle en de afzonderlijke dingen, die worden aangeduid met het oor, de hand en de voet.
Omdat het hoogste en het laagste, of wat hetzelfde is, het eerste en het laatste, eveneens alle en de afzonderlijke dingen of het geheel met de delen, betekenen, wordt daarom de Almacht en de Alwetendheid van de Heer daarmee beschreven dat Hij is ‘de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de Alfa en de Omega’, (Openbaring 1:8; 21:6; 22:13; Jesaja 41:4).
Dat alle dingen in het verband worden samengehouden en tezamen staan uit het Eerste of het Hoogste door de Laatste of de Laagste dingen, wordt als volgt beschreven bij Jesaja: ‘Ik de Eerste en Ik de Laatste; ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest en Mijn rechter heeft de hemel met de palm afgemeten; Ik ben ze samenroepende, zij staan tezamen’, (Jesaja 48:12,13); de hand en de rechter van Jehovah of van de Heer, is de Almacht; de aarde die Hij heeft gegrondvest, is het laatste; de hemel die Hij heeft uitgespannen, is dat wat tussen het Eerste en het Laatste is; ze samenroepen, opdat zij tezamen staan, is alle innerlijke dingen door het laatste in het verband en in de vorm samenhouden, opdat zij tot één einddoel schouwen.
Dat ene einddoel dat zij beogen, is Hij Die de Eerste en de Laatste is; dat Deze de Heer is, staat vast bij Jesaja: ‘Zo zei Jehovah; de Koning van Israël en zijn Verlosser, Ik de Eerste en Ik de Laatste’, (Jesaja 44:6).
De Koning van Israël is de Heer, (Johannes 18:37); dat Hij de Verlosser is, is duidelijk.
In de Openbaring: ‘Deze dingen zegt de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en is herleefd’, (Openbaring 2:8).
Dat het Eerste alle dingen in het verband samenhoudt door het Laatste, kan vaststaan uit het Woord en uit de Mens; het Woord in de laatste zin is de letter ervan en het Woord in het eerste is de Heer en het Woord in de innerlijke dingen is de innerlijke zin ervan, die in de hemelen wordt doorvat en maakt dat zij die daar zijn, tot het ene einddoel schouwen, dat de Heer is; over deze verborgenheid zie de nrs. 9360, 9824.
Wat de mens betreft: de mens in laatsten is de Kerk op aarde; de Mens in het Eerste is de Heer; de mens in de innerlijke dingen is de hemel; want de Kerk en de hemel is voor de Heer zoals één Mens; daarom wordt de hemel de Grootste Mens genoemd, hierover is aan het einde van verscheidene hoofdstukken gehandeld, zie nr. 10030.
Er is een doorlopend verband en volgens het verband een invloeiing van alle dingen uit de Heer door de hemelen tot de Kerk op aarde.
Onder de hemelen worden verstaan de engelen die daar zijn, onder de Kerk de mensen die ware mensen van de Kerk zijn en onder de Mens in het Eerste de Heer ten aanzien van Zijn Goddelijk Menselijke.
Dat uit het Eerste door het Laatste alle dingen in het verband worden samengehouden en tezamen staan, wordt verstaan onder de eerder aangevoerde woorden van de Heer, bij Jesaja: ‘Ik de Eerste en Ik de Laatste; ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest en Mijn rechter heeft de hemel met de palm afgemeten; zie Ik ben ze samenroepende, zij staan tezamen’, (Jesaja 48:12,13).
Dat onder de aarde in het Woord de Kerk wordt verstaan, is ook met vele voorbeelden getoond; zie nr. 9325.
Men kan een voorstelling van deze zaak krijgen uit het laatste en het binnenste bij de mens; het laatste van hem is de huid, het binnenste is het hart; de tussenliggende of de innerlijke dingen zijn de ingewanden; van het hart tot aan de huid door de ingewanden heen is een doorlopend verband door de bloedvaten; deze gaan immers voort uit het hart en vinden hun grens in de huid; dat de huid het laatste is dat de innerlijke dingen in het verband samenhoudt, is duidelijk, want wanneer de huid is weggenomen, vervloeien de innerlijke dingen.
Hieruit kan men zien, vanwaar het is, dat zoals het Hoogste of het Binnenste alle en de afzonderlijke dingen betekenen, dus eveneens het laagste of het laatste die betekenen.
Hieruit blijkt ook de verborgenheid waarom de Heer ook ten aanzien van de laatste dingen Zijn Menselijke heeft verheerlijkt; de laatste dingen worden beenderen en vlees genoemd; daarom zei de Heer tot Zijn discipelen, die meenden een Geest te zien: ‘Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het ben; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij Mij ziet hebben’, (Lukas 24:37,39).
Dat het Goddelijke Zelf het Eerste in Hem is geweest, is bekend, want Hij was uit Jehovah ontvangen en dat wat uit de vader wordt ontvangen, is het eerste van de mens; dat de Heer ook de laatste dingen van Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, blijkt uit Zijn woorden daar en eveneens hieruit dat Hij niets van Zijn Menselijke in het graf heeft achtergelaten.
Dat de innerlijke dingen stilhouden en rusten in de laatste dingen en daar tezamen zijn en dat de laatste dingen de innerlijke in het verband samenhouden, ook in de geestelijke, zie de nrs. 9216, 9828; en dat daarom de heiligheid in de laatste dingen is, nr. 9824 en dat in de laatste dingen de onthullingen en de antwoorden zijn, nr. 9905.