Van Swedenborgs Werken

 

Echtelijke Liefde #0

Bestudeer deze passage

/ 535  
  

De Verrukkingen van de Wijsheid ten Aanzien van de Echtelijke Liefde Waarna Volgen de Waanzin van de Wellusten ten Aanzien van de Losbandige Liefde, door Emanuel Swedenborg, Zweed, Amsterdam 1768

(Oorspronkelijke Titel: Delitiae Sapientiae De Amore Conjugiali Post Quas Sequuntur Voluptates Insaniae De Amore Scortatorio, Ab EMANUELE SWEDENBORG, Sueco, AMSTELODAMI, MDCCLXVIII)

Inhoudsopgave:

Deel 1: De wijsheid van de echtelijke liefde

Hoofdstuk:

- De vreugden van de hemel en een bruiloft daar (nrs. 1-26)

- Bruiloften in de hemel (nrs. 27-44)

- Getrouwde echtelieden na de dood (nrs. 45-56)

- De waarlijk echtelijke liefde (nrs. 57-82)

- De oorsprong van de echtelijke liefde vanuit het huwelijk van het goede en het ware (nrs. 83-115)

- Het huwelijk van de Heer en de Kerk en de overeenstemmingen ervan (nrs. 116-137)

- Kuisheid en onkuisheid (nrs. 138-155a)

- De verbinding van ziel en geest door het huwelijk (nrs. 156a-183)

- De verandering van staat door het huwelijk van de man en de vrouw (nrs. 184-208)

- Algemene begrippen ten aanzien van het huwelijk (nrs. 209-233)

- Oorzaken van koude, scheiding en echtscheiding in het huwelijk (nrs. 234-270)

- Oorzaken van schijnliefde, schijnvriendschap en schijngenegenheid (nrs. 271-294)

- Verlovingen en bruiloften (nrs. 295-316)

- Opnieuw in het huwelijk treden (nrs. 317-331)

- Polygamie (nrs. 332-356)

- Jaloersheid (nrs. 357-384)

- De verbinding van de echtelijke liefde met de liefde van kleine kinderen (nrs. 385-422)

Deel 2: De waanzin van de losbandige liefde

Hoofdstuk:

- De waanzin van de losbandige liefde

- De tegenstelling van de losbandige liefde en de echtelijke liefde (nrs. 423-444)

- Ontucht (nrs. 444a-461)

- Het concubinaat (nrs. 462-477)

- Geslachten en graden van echtbreuk (nrs. 478-500)

- De lust voor ontmaagding (nrs. 501-505)

- De lust voor afwisseling (nrs. 506-510)

- De lust voor verkrachting (nrs. 511-512)

- De lust om onschuldige vrouwen te verleiden (nrs. 513-514)

- De overeenstemming van overspelige relaties met de verkrachting van het geestelijk huwelijk (nrs. 515-522)

- De toerekening van beide liefden: de losbandige en de echtelijke (nrs. 523-535)

/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Echtelijke Liefde #156

Bestudeer deze passage

  
/ 535  
  

156b. [a]. OVER DE VERBINDING VAN DE ZIELEN EN VAN DE GEMOEDEREN DOOR HET HUWELIJK, WAT WORDT VERSTAAN ONDER DE WOORDEN VAN DE HEER, DAT ZIJ NIET MEER TWEE, MAAR EEN VLEES ZULLEN ZIJN.

Dat aan de man en de vrouw vanaf de schepping de neiging en eveneens het vermogen van de verbinding zoals tot één mens is ingegeven en dat de man en de vrouw die neiging en dat vermogen nog steeds in zich hebben, staat vast uit het Boek van de Schepping en tevens uit de woorden van de Heer.

In het Boek van de Schepping, dat Genesis wordt genoemd, leest men: Jehovah God bouwde de rib die Hij van de mens had genomen, tot een vrouw; en Hij leidde haar tot de mens; en de mens zei: Deze is ditmaal been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees; tot haar zal de naam Isja worden genoemd, omdat deze van Iesj, de man, is genomen.

Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder achterlaten en zijn echtgenote aankleven en zij zullen tot één vlees zijn, (Genesis 2:22-24).

Eendere dingen zei de Heer ook bij Mattheüs: ‘Heeft u niet gelezen dat Hij Die van den beginne man en vrouw maakte, heeft gezegd: Daarom zal de mens vader en moeder verlaten en zijn echtgenote aankleven en de twee zullen tot één vlees zijn; en daarom zijn zij niet meer twee, maar één vlees’, (Mattheüs 19:4,5).

Hieruit blijkt dat de vrouw is geschapen uit de man en dat de ene en de andere zowel de neiging als het vermogen hebben om zich tot één te herenigen.

Dat het is tot één mens, blijkt ook uit het Boek van de Schepping, waar de ene en de andere tezamen mens wordt genoemd; men leest immers: Ten dage als God de mens schiep, man en vrouw schiep Hij hen en Hij noemde hun naam, mens, (Genesis 5:2).

Men leest daar: Hij noemde hun naam Adam; maar Adam en mens zijn één woord in de Hebreeuwse taal.

Bovendien worden de ene en de andere tegelijk mens genoemd, (Genesis 1:27; 3:22-24).

Met één vlees wordt ook één mens aangeduid, wat blijkt uit de plaatsen in het Woord waar gezegd wordt ‘alle vlees’, waaronder wordt verstaan elk mens, (Genesis 6:12,13,17,19; Jesaja 40:5,6; 49:26; 66:16,23,24; Jeremia 25:31; 32:27; 45:5; Ezechiël 20:48; 21:4,5) en elders.

Wat echter wordt verstaan onder de rib van de man die tot een vrouw werd gebouwd, wat onder het vlees dat in de plaats ervan werd toegesloten en wat onder been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees en wat onder vader en moeder die de man na het huwelijk zal achterlaten en wat onder de echtgenote aankleven, is getoond in het werk ‘Hemelse Verborgenheden’, waar de twee Boeken: Genesis en Exodus, naar de geestelijke zin zijn ontvouwd.

Dat niet een rib onder de rib, noch vlees onder het vlees, noch aankleven onder aankleven wordt verstaan, maar de geestelijke dingen die daarmee overeenstemmen en vandaar daarmee worden aangeduid, is daar getoond.

Dat de geestelijke dingen zijn verstaan die van twee één mens maken, blijkt hieruit dat de echtelijke liefde hen verbindt en die liefde is geestelijk.

Dat de liefde van de wijsheid van de man is overgeschreven in de echtgenote, is eerder ettelijke malen gezegd en het zal in de verhandelingen die hierna volgen, nog vollediger worden bevestigd.

Het is nu niet geoorloofd om van de hier voorgelegde stof af te stappen en zo af te wijken; deze stof betreft de verbinding van de twee echtelieden tot één vlees door het éénzijn van hun ziel en gemoed.

Maar dit éénzijn zal in het licht worden gesteld in deze orde:

I. Dat vanaf de schepping in het ene en het andere geslacht het vermogen en de neiging is geënt dat zij zoals één verbonden kunnen en willen worden.

II. Dat de echtelijke liefde de twee zielen en vandaar de twee gemoederen tot één verbindt.

III. Dat de wil van de echtgenote zich verbindt met het verstand van de man en vandaar het verstand van de man zich verbindt met de wil van de echtgenote.

IV. Dat de neiging om de man met zich te verenigen, bestendig en voortdurend is bij de echtgenote, maar onbestendig en afwisselend bij de man.

V. Dat de verbinding aan de man wordt ingeblazen door de echtgenote volgens de liefde van haar en door de man wordt opgenomen volgens de wijsheid van hem.

VI. Dat die verbinding geleidelijk plaatsvindt vanaf de eerste dagen van het huwelijk en bij hen die in de ware echtelijke liefde zijn, steeds dieper en dieper tot in het eeuwige.

VII. Dat de verbinding met de echtgenote met de redelijke wijsheid van de echtgenoot plaatsvindt van binnenuit, maar met zijn zedelijke wijsheid van buitenaf.

VIII. Dat ter wille van die verbinding als einddoel, aan de echtgenote de doorvatting is gegeven van de aandoeningen van de echtgenoot en eveneens de hoogste voorzichtigheid om die te matigen.

IX. Dat de vrouwen-echtgenoten deze doorvatting bij zich verbergen en voor de mannen-echtgenoten versluieren, om oorzaken die noodzakelijkheden zijn, opdat de echtelijke liefde, de vriendschap en het vertrouwen en zo de gezegendheid van de samenwoning en de gelukzaligheid van het leven worden verstevigd.

X. Dat deze doorvatting de wijsheid van de echtgenote is; en dat deze niet kan bestaan bij de man, noch dat de redelijke wijsheid van de man kan bestaan bij de echtgenote.

XI. Dat de echtgenote bij voortduur vanuit de liefde denkt over de neiging van de man tot haar, met de bedoeling om hem met zich te verbinden; anders de man.

XII. Dat de echtgenote zich met de man verbindt door zich te richten naar de verlangens van zijn wil.

XIII. Dat de echtgenote wordt verbonden met haar man door de sfeer van haar leven die uitgaat vanuit haar liefde.

XIV. Dat de echtgenote wordt verbonden met de echtgenoot door de toe-eigening van de krachten van zijn manlijkheid; maar dat dit plaatsvindt volgens hun wederzijdse geestelijke liefde.

XV. Dat zo de echtgenote het beeld van haar echtgenoot in zich opneemt en vandaar zijn aandoeningen doorvat, ziet en voelt.

XVI. Dat er werkkringen zijn die de man eigen zijn en taken die de vrouw eigen zijn; en dat de echtgenote niet kan treden in de werkkringen die de man eigen zijn, noch de man in de taken die de echtgenote eigen zijn en die naar behoren vervullen.

XVII. Dat die werkkringen volgens de wederzijdse hulp ook de twee tot één verbinden en tegelijk één huis maken.

XVIII. Dat de echtelieden volgens de bovenvermelde verbindingen meer en meer één mens worden.

XIX. Dat zij die in de waarlijk echtelijke liefde zijn, zich een verenigd mens voelen en zoals één vlees.

XX. Dat de waarlijk echtelijke liefde in zich beschouwd is het éénzijn van de zielen, de verbinding van het gemoed, de drang tot verbinding in de borst en vandaar in het lichaam.

XXI. Dat de staten van deze liefde zijn: de onschuld, de vrede, de kalmte, de binnenste vriendschap, het volle vertrouwen en het wederzijdse verlangen van het gemoed en van het hart om de ander al het goede te doen; en uit al die staten de gezegendheid, de vreugde, de verkwikking, de wellust; en uit de eeuwige genieting van deze de hemelse gelukzaligheid.

XXII. Dat deze dingen geenszins kunnen bestaan tenzij in het huwelijk van één man met één echtgenote.

Nu volgt de ontvouwing van deze dingen.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl