Over het Witte Paard waarvan gesproken wordt in de Openbaring, Kap. 19 #1

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 17  
  

1. Over het Witte Paard waarvan gesproken wordt in de Openbaring, Kap. 19.

In de Openbaring van Johannes is het Woord, wat zijn geestelijke of innerlijke zin betreft, aldus beschreven: “Ik zag de hemel geopend; en ziet, een wit paard, en die daarop zat, was genoemd getrouw en waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. Zijn ogen waren als een vlam van vuur, en op Zijn hoofd waren vele diademen; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist dan Hijzelf. En Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was, en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. En de heirlegers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad.... En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij deze naam geschreven: Koning der Koningen en Heer der Heren” (Openb. 19:11, 12, 13, 14, 16).

Wat ieder van deze dingen inhoudt kan niemand weten dan alleen door de innerlijke zin; het is duidelijk dat iedere uitdrukking zonder uitzondering iets vertegenwoordigt of betekent; namelijk de hemel, die geopend was, het paard, dat wit was, dat Hij, die daarop zat, in gerechtigheid oordeelt en krijg voert, dat Zijn ogen als een vlam van vuur waren, dat op zijn hoofd vele diademen waren, dat Hij een naam had, die niemand wist dan Hij zelf, dat Hij omkleed was met een kleed in bloed geverfd, dat de heirlegers in de hemel Hem volgden op witte paarden, dat die gekleed waren met wit en rein fijn lijnwaad, en dat Hij op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven had. Er wordt duidelijk gezegd dat het het Woord is, en dat het de Heer is, die het Woord is; want er wordt gezegd: “Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods”. En vervolgens: “Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij deze naam geschreven: Koning der Koningen en Heer der Heren”.

Uit de verklaring van elk woord wordt het duidelijk, dat hier het Woord, naar de geestelijke of innerlijke zin beschreven wordt. Dat “de hemel geopend is”, stelt voor en betekent dat de innerlijke zin van het Woord in de hemel wordt gezien, en bijgevolg door diegenen in de wereld voor wie de hemel geopend is; “het paard dat wit was”, stelt voor en betekent, het verstand van het Woord wat zijne innerlijke dingen aangaat; dat het witte paard deze betekenis heeft blijkt uit hetgeen volgt. Dat degene, die daarop gezeten is, de Heer is, met betrekking tot het Woord, dus het Woord, is duidelijk, want er wordt gezegd: “Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods”.

Hij wordt genoemd “getrouw en oordelende in gerechtigheid”, door het goede; en “waarachtig en in gerechtigheid strijdende”, door het ware, want de Heer is de Gerechtigheid zelf. “Zijn ogen als een vlam van vuur” betekenen het goddelijk ware uit het goddelijk goede van Zijn goddelijke liefde; “de vele diademen op Zijn hoofd” betekenen alle goedheden en waarheden van het geloof. “Dat Hij een naam had, die niemand wist dan Hij Zelf”, betekent dat zodanig het Woord is in de innerlijke zin, die niemand ziet dan Hij zelf en degene aan wie Hij die openbaart; “Omkleed met een kleed in bloed geverfd” betekent het Woord in de letter, waaraan geweld is aangedaan. De “Heirlegers in de hemel, die Hem volgden op witte paarden”, betekenen diegenen, die in het verstand van het Woord zijn, naar de innerlijke zin. “Bekleed met wit en rein fijn lijnwaad”, betekent dat zij waren in het ware uit het goede; “op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven”, betekent het ware en het goede en hun hoedanigheid. Hieruit en uit hetgeen voorafgaat en volgen zal, blijkt, dat hier wordt voorzegd, dat omstreeks de laatste tijd van de kerk de geestelijke of innerlijke zin van het Woord zal worden ontsloten; en wat dan geschieden zal is daar eveneens beschreven in de verzen 17, 18, 19, 20, 21.

Dat dit door die woorden wordt aangeduid, behoeft hier niet te worden aangetoond, omdat het reeds geschied is in de Hemelse Verborgenheden, namelijk: Dat de Heer het Woord is, omdat Hij het goddelijk ware is (n. Hemelse Verborgenheden 2533, 2803, 2894, 5272, 7678).

Dat het Woord het goddelijk ware is (n. 4692, 5075, 9987).

Dat, van Hem, die op het paard zat, gezegd wordt: te oordelen en te strijden in gerechtigheid, omdat de Heer de Gerechtigheid is, en dat de Heer de Gerechtigheid genoemd wordt, omdat Hij door Zijn Eigen Macht het menselijk geslacht heeft verlost (n. 1813, 2025, 2026, 2027, 9715, 9809, 10019, 10152).

En dat de gerechtigheid de verdienste is, die alleen de Heer toebehoort (n. 9715, 9979).

Dat Zijn ogen als een vlam van vuur, het goddelijk ware uit het goddelijk goede van de goddelijke liefde betekenen, is omdat de ogen het verstand en het ware van het geloof betekenen (n. Hemelse Verborgenheden 2701, 4403-4421, 4523-4534, 6923, 9051, 10569); en een vlam van vuur het goede van de liefde (n. 934, 4906, 5215, 6314, 6832).

Dat de diademen op Zijn hoofd al het goede en ware van het geloof betekenen (n. 114, 3858, 6335, 6640, 9863, 9865, 9868, 9873, 9905).

Dat een naam geschreven hebben, die niemand weet dan Hij Zelf, betekent dat niemand buiten Hem, ziet wat de innerlijke zin van het Woord is, en die aan wie Hij het openbaart, is omdat de naam de hoedanigheid van een ding aanduidt (n. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006, 3237, 3421, 6674, 9310).

Dat omkleed zijn met een kleed in bloed geverfd, het Woord betekent in de letter, waaraan geweld is aangedaan, omdat een gewaad het ware betekent, dat het goede omhult (n. 1073, 2576, 5248, 5319, 5954, 9212, 9216, 9952, 10536) voornamelijk het ware in zijn uitersten, bijgevolg het Woord in de letter (n. 5248, 6918, 9158, 9212); en omdat bloed het geweld betekent, door het valse aan het ware aangedaan (n. 374, 1005, 4735, 5476, 9127).

Dat de legerscharen in de hemelen, die Hem op witte paarden volgden, diegenen aanduiden, die in het verstand van het Woord volgens de innerlijke zin zijn, komt omdat door die legerscharen, diegenen worden aangeduid, die in het ware en goede van de hemel en van de kerk zijn (n. 3448, 7236, 7988, 8019), en door het paard het verstand (n. 3217, 5321, 6125, 6400, 6401, 6534, 7024, 8146, 8381): en door het witte het ware, zoals dat in het licht van de hemel is, bijgevolg het innerlijke ware (n. 3301, 3993, 4007, 5319).

Dat gekleed zijn in wit en rein fijn lijnwaad betekent in het ware uit het goede te zijn, omdat fijn lijnwaad of uit fijn lijnwaad gemaakt het ware betekent uit hemelse oorsprong, dat het ware uit het goede is (n. 5319, 9469).

Dat een naam geschreven op Zijn kleed en op Zijn dij, het ware en het goede en de hoedanigheid daarvan betekent, is omdat de kleding het ware betekent, en de naam de hoedanigheid, zoals hierboven, en dat de dij het goede van de liefde betekent (n. 3021, 4277, 4280, 9961, 10488).

Koning der koningen en Heer der Heren, is de Heer met betrekking tot het goddelijk ware en met betrekking tot het goddelijk goede; dat de Heer genoemd wordt Koning uit het goddelijk ware (n. 3009, 5068, 6148); en dat Hij genoemd wordt Heer uit het goddelijk goede (n. 4973, 9167, 9194).

Hieruit blijkt, hoedanig het Woord is in de geestelijke of innerlijke zin, en dat daarin geen woord is, dat niet iets geestelijks betekent, dat is, iets van de hemel of van de kerk.

  
/ 17  
  

Nederlandse vertaling door Gerrit Barger, 1916. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2019, op www.swedenborg.nl. The 1916 translation was revised by Guus Janssens, in 2019.